HET SEXUEELE VRAAGSTUK

EN DE JEUGD

 

DOOR

MR. DRS. A. BÖRGER

 

1936

GENOOTSCHAP "CULTUUR" - AMSTERDAM

--------------------------------------------------------


    Met het geslachtsrijp worden begint de volle ontplooiïng der menschenziel, want vanaf dat moment begint het streven naar volkomen, immers ook ideëele zelfverwezenlijking.
    Het geslachtsrijp worden toch beteekent, dat in den jongen mensch de liefde begint te ontwaken; dus niet, dat het kind op dit moment sexueel wordt, want dat is het vanaf zijn geboorte.
    Wat de geslachtsdrift betreft zijn drie perioden te onderscheiden: de eerste voor het 6e jaar: het vraagt zich af waar het vandaan komt en vraagt dit dus aan de opvoeders; hierop dient men naar waarheid te antwoorden, dus dat het kind in moeders lijf groeit en er tusschen de beenen uitkomt; men heeft dan tevens gelegenheid het verschil tusschen man en vrouw toe te lichten. In deze periode speelt het kind met zijn geslachtsorganen, waarbij men het zijn gang dient te laten gaan. Niet verbieden, geen opmerkingen over het "onnette" van deze bezigheid of iets dergelijks want dit is voor een kind volkomen onbegrijpelijke onzin en bovendien is het geheel normaal, dat het kind met zijn geslachtsorganen speelt. Het wil aangename zinnelijke gewaarwordingen hebben - evenals de volwassenen; het kan deze allen beleven aan eigen lichaam - evenals de volwassenen; het is nog een geslotenheid in zichzelf, want nog egocentrisch, kan niet anders zijn vóór de geslachtsrijpheid en dus bevredigt het zichzelf.
    Na deze periode komt er een tijdperk van stilstand op sexueel gebied, waarna omstreeks het 8e jaar de tweede sexueele periode aanvangt. Het kind constateert, dat een oom of een tante die niet getrouwd zijn, geen kinderen hebben en nu begint het man en vrouw te combineeren en gaat nadenken over de rol van den vader. (Wij gaan er hierbij van uit, dat het kind weet, uit de moeder geboren te zijn). Het gaat dus vragen hoe het komt, dat in een vrouw een kind groeit en waarom niet in elke vrouw een kind ontstaat. Ook dit dient de opvoeder dus uit te leggen, uitgaande van -het reeds medegedeelde verschil tusschen man en vrouw. Men kan hierbij uitgaan van het algemeene principe der

3

bevruchting in de natuur; over sexueele lust behoeft niet gesproken te worden. Vraagt het kind of de bevruchtingsdaad (geslachtsgemeenschap) prettig is, dan dient men dit bevestigend te beantwoorden en het er tevens op te wijzen, dat het - wanneer het eenmaal groot is dit ook zal kunnen ondervinden. Wanneer deze kwestie openhartig besproken wordt, behoeft men allerminst te vreezen, dat het kind er iets raars in zal vinden; integendeel, het zal deze zaak opvatten als de natuurlijkste zaak ter wereld, wat zij dan ook is. Heel belangrijk is hierbij, hoe de opvoeder zelf op sexueele onderwerpen reageert en of zij of bij wel in staat is over deze kwesties openhartig te spreken. Kan men dit niet, dan dient men het aan een ander over te laten, ofschoon hieraan het bezwaar verbonden is, dat het kind niet begrijpt, waarom het voor deze kwesties niet bij vader of moeder terecht kan, zoodat misschien wantrouwen ontstaat.
    De derde periode vangt aan met het geslachtsrijp worden; dit is de z.g. puberteitsperiode.
    Zooals hierboven gezegd, begint het liefdegevoel in het kind te ontwaken, d.w.z. het begint buiten zichzelf, buiten eigen egocentriciteit te treden en zich te betrekken op het andere geslacht.
    Er ontwaakt nu een geweldige belangstelling voor het sexueele, welke belangstelling echter na een paar jaar sterk vermindert.
    De puberteitsperiode begint voor meisjes omstreeks het 12e jaar, voor jongens omstreeks het 14e.
    (Het verdient opmerking, dat bovengenoemde perioden niet zoo strikt genomen moeten worden, dat er nooit een afwijking van mogelijk zijn zou; zoo zijn er kinderen, die reeds voor hun 8e jaar informeeren naar de rol van den vader; andere weer zijn reeds voor hun 12e resp, 14e jaar geslachtsrijp. Maar in het algemeen is de ontwikkeling ongeveer als boven omschreven).
    Gedurende de puberteitsperiode beginnen de meeste kinderen weer bewust te onaneeren, d.w.z. vrijwel alle jongens en ca. 60 à 70% der meisjes. (Ook onbewuste onanie komt voor, voornamelijk in den slaap; dit uit zich bij jongens als polluties - nachtelijke zaaduitstortingen).
    Ook hiertegen mag men zich onder geen enkele voorwaarde verzetten; het is een normaal verschijnsel, volstrekt onschadelijk en een zeer goede uitlaatklep; op deze wijze wordt de innerlijk rust van het kind - en ook

4

van volwassenen, voorzooverre deze moeten onaneeren bij gebrek aan een sexueele partner - hersteld.
    Daarentegen is er geen sprake van innerlijke rust, wanneer men het kind allerlei nonsens op den mouw speldt over zijn verdorvenlheid, het "schadelijke" van onanie, en wat al niet meer.
    Inmiddels begint het geslachtsrijpe kind zich gevoelsmatig te richten op leden van het andere geslacht; dit geschiedt eerst in het algemeen, daarna gaat zich een bepaald type afteekenen, dat de bijzondere belangstelling wekt en tenslotte treed de eerste liefde op.
    Deze geheele gang van zaken kan door de opvoeders in idealistische richting ontwikkeld worden. Zooals altijd bij de opvoeding, moeten wij ook hier aansluiten bij wat leeft in het kind; en nu leeft in elken jongen een gevoel van ridderlijkheid en in elk meisje het moedergevoel.
    Het gevoel van ridderlijkheid brengt met zich mee de drang tot ascetisme; de riddertijd valt in de jeugdperiode der Europeesche menschheid en de middeleeuwsche riddergelofte is dan ook kenmerkend voor de jeugdidealen: kuischheid, verdediging van het recht, bescherming der zwakken, trouw aan het gegeven woord, enz.
    Dit alles leeft in elken jongen, hoezeer bij misschien door opvoeding en milieu verknoeid wordt; en eigenlijk is het de droom der menschheid.
    Deze drang tot ascetisme heeft tevens een gunstige invloed t.a.v. de onanie, d.w.z. dat de jongen in dit opzicht streeft naar een minimum. Maar leer hem, dat onanie niet slecht is, dat ze dus niet geheel behoeft te worden nagelaten. Praat hem dus niet aan, dat hij a-sexueel, dus geslachtloos moet leven en dat dit het ware is. Het is niet het ware, integendeel het is verkeerd. Het resultaat kan alleen zijn, dat hij schuldbesef krijgt en een castratie-complex en dit is funest voor zijn verdere ontwikkeling.
    De mensch is niet a-sexueel, gelukkig niet. De sexualiteit is de lichamelijke uiting van de psychische drang in den mensch om zich liefdevol, positief op de buitenwereld te betrekken.
    Zooals gezegd, breekt deze drang zich baan vanaf het ontwaken der puberteit; wij dienen dit te ontwikkelen en tevens te begrijpen, dat in deze drang de opperste concentratie bereikt wordt t.a.v. een lid van het andere geslacht (wij behandelen hier uitsluitend de normale ontwikkeling), een drang, zoo hevig, dat bij zich geslachtelijk wil uiten.

5

    En wat het meisje betreft, hierbij kunnen wij, zooals reeds opgemerkt,
    aansluiten bij het moedergevoel, hetwelk met zich brengt de bereidheid om zich op te offeren. Ook hierin zit een ascetisch element en t.a.v. de frequentie (het aantal malen) der onanie heeft het een analogen invloed als bij den jongen.
    In de idealistische gevoelens voor het andere geslacht, wordt de geslachtsdrift gesublimeerd, maar dit wil niet zeggen weggewerkt. Sublimeering wil zeggen, dat de geslachtsdrift tot een ideëele doelstelling leidt; maar de geslachtsdrift blijft meedoen.
    De mensch is -eenheid van lichaam, ziel en bewustzijn. Het liefdegevoel
    (psychisch) uit zich lichamelijk als geslachtsdrift en bewust als de wil tot eenheid. De lichamelijke uiting onderdrukken wil zeggen, de liefdevolle mensch "castreeren".
    Men moet de jonge menschen dit besef bijbrengen, ze leeren inzien, dat reinheid, kuischheid, niet wil zeggen, dat zij geslachteloos leven, maar dat reinheid en kuischheid een innerlijke gesteldheid zijn en dat werkelijke liefde tusschen twee menschen zich ook als en in de geslachtsdrift laat gelden. Wees niet bang, dat zij terstond tot geslachtsgemeenschap overgaan; wijs er ook op, dat ze daarvoor nog te jong zijn, dat ze de liefde nog moeten leeren.
    Ze zullen dit zeker aanvaarden, wanneer de opvoeding zoo verloopen is, als boven aangegeven, want de eerste liefde van een kind is zeer heilig, en juist omdat ze zoo idealistisch getint is, bestaat er zelden neiging tot coitus (geslachtsgemeenschap).
    Laten wij niet vergeten, dat het kind eenzijdig reageert. Iets is goed of slecht, mooi of leelijk, zoo en niet anders. Men kan een klein kind tienmaal hetzelfde sprookje vertellen, het zal tien keeren met aandacht luisteren; maar waag het niet, er iets in te veranderen, dan deugt het niet meer, is het niet meer hetzelfde sprookje.
    Wanneer het kind in de puberteitsperiode treedt, zal het beginnen met op dezelfde wijze te reageeren, dus eenzijdig.
    Is het kind goed opgevoed en durft het dus zijn liefdegevoelens te beleven, dan zal het deze liefde eenzijdig idealiseeren en dus niet denken over geslachtelijkheid. Bovendien zijn de jongen en het meisje voor elkaar het ontroerende wonder, het geheim, het kind treedt in zijn zieleleven voor 't eerst intens buiten zichzelf.

6

    Helaas wordt door de opvoeding en het wegmoffelen van het geslachtelijke ontstellend veel bedorven in de jeugd, die al te zeer aangewezen is op de wijsheid, welke zij op straat bij vriendjes en vriendinnetjes opdoet, waarbij de erotiek door de modder gesleurd wordt.
    Het kind wil weten en dus tracht het elders te vernemen, wat het thuis niet te weten kan komen; het hoort op straat en school veel over lust, maar alles wordt in de spheer van het zwoele, geheimzinnige en verbodene gedrongen. En nu gaat het de gewone weg: veel onanie, alleen of met jongeren van hetzelfde gedacht (homo-sexueel) of van beiderlei kunne (hetero-sexueel); en ook met angst en schuldgevoel waardoor, zooals reeds gezegd, zich een castratie-complex ontwikkelt.
    In het onderbewuste loert nu de angst voor impotentie, ongeneeselijke kwalen, straf, enz., angst, die zich op allerlei gebieden kan laten gelden, waardoor zooveel levens mislukken, zooveel menschen ongelukkig wor~ den, zonder dat zij de oorzaak beseffen.
    Maar hoe kan het anders in een wereld, waarin Eros niet modder gegooid wordt en opgesloten in een kooi. De oude Grieken dachten zich Eros, den jongen liefdegod, als een gevleugeld mooi kind; door ons echter, is hij vleugellam gemaakt en onteerd door hem te besmeuren.
    Door de erotische ontwikkeling van het kind te onderdrukken ontneemt men het zijn sublimeeringsmogelijkheid, waardoor de innerlijke spanning vergroot wordt. En dan gaat deze spanning andere wegen zoeken. Hoe slechter de sexueele voorlichting geweest is, des te bedenklijker de wegen waarlangs de geslachtsdrift zich tracht te verwerkelijken.
    Bovendien beteekent het onderdrukken van de liefdegevoelens de triomph der agressie, mede door de angst, welke in de ziel leeft, angst, welke zich uit als haat.
    Overigens worden niet alleen door de bovengenoemde angst haatgevoelens gewekt in het kind; zij vloeien in zeer groote mate voort uit verkeerde opvoedingsmetboden, waardoor het kind teleurgesteld is in de ouders; zoo door straf, slaag, vernedering en wat dies meer zij, maatregelen, welke algemeen worden toegepast en aangeprezen.
    Wanneer iemand een groote jongen een kleinen ziet afranselen, zal hij hem zeer terecht van lafheid betichten, maar diezelfde iemand zal misschien, thuis gekomen, zijn zoon of dochter op een pak slaag onthalen

7

bij wijze van straf. Ook dit voelt het kind als laf aan. En hetzelfde gevoel maakt zich meester van het kind, wanneer het door zijn ouders belachelijk gemaakt wordt; het kan immers niet tegen ze op. Het ouderlijk tehuis dient het veilige toevluchtsoord te zijn voor het kind; maar wat blijft daarvan over, wanneer het thuis wordt aangevallen?
    En toch is dit de meest gebruikelijke opvoedingsmethode, voorzooverre aan hierbij dan van opvoeding kan spreken.
    Dit soort opvoeding is oorzaak, dat het onmensthelijke blijft triompheeren in de wereld, omdat de liefde in de kiem gesmoord wordt.

    De eerste liefde van een kind is zeer heilig, juist door de eenzijdige idealiseering, welke er bij plaatsvindt. Laat de kinderen dus hun gang gaan, maak ze vooral niet bespottelijk, want dit beteekent een beleediging voor hun heiligste gevoelens en een kwetsing der ontwakende liefde. Door hen belachelijk te maken worden ze ertoe gebracht hun gevoelens te verbergen, er zich voor te schamen en het behoeft geen betoog, dat het feit, dat het zich moet schamen voor het goede wat in haar of hem leeft, een funeste invloed heeft op de verdere ontwikkeling. Natuurlijk zien ze geen fouten van elkaar, maar dit spreekt vanzelf, gezien den sterk idealistischen inslag dezer jonge liefde, die nog slechts een schuchter pogen is. En bovendien, ook de volwassenen zijn geneigd elkaars fouten weg te redeneeren, wanneer zij verliefd zijn. Dit alles is uit psychologisch oogpunt volkomen in orde, al houdt de volmaaktheidsillusie in de werkelijkheid geen stand..... jammer genoeg zijn de liefdegevoelens der volwassenen al te vaak niet sterk genoeg om de tekortkomingen, welke men op den duur leert inzien, te aanvaarden als bijkomstigheden. De oorzaak hiervan moet gezocht worden in het feit, dat men geen gelegenheid heeft gehad de liefde te leeren, een gevolg van de heerschende wanbegrippen omtrent liefde en sexualiteit; dat in dit opzicht geen vrije ontplooiing der ziet heeft plaats gevonden, maar alles in het verborgene moest geschieden, althans onderdrukt werd. Terwijl dan tenslotte het huwelijk de eenige vorm is welke officiëel erkend wordt als de geoorloofde verhouding tusschen man en vrouw, het huwelijk in zijn geldende vorm als de in principe monogame en levenslange verbintenis.
    Voorzooverre inbreuk gemaakt wordt op het beginsel der monogamie

8

geschiedt dit vrijwel altijd in het geheim en zoo woekert ook hier de leugen en het bedrog.
    Men moet zich goed voor oogen stellen, welke erotische ontwikkeling de mensch op die wijze doormaakt. Nemen wij een jongen, die in zijn jeugd in het geheim onaneerde, vast overtuigd, dat bij zich daarmede een afgrijselijke kwaal op den hals haalde maar tevens, dat hij een verdorven slappeling was, veel slapper dan de andere jongens. Op den duur is hij gaan "scharrelen", stiekum; hij heeft min of meer handtastelijk met verschillende meisjes gevrijd, altijd benauwd, dat zijn of haar ouders het zouden merken, want dan zat er wat op.
    Op zekeren dag heeft bij zich verloofd en nadat de inrichting voor hun woning bijeen was gebracht, zijn ze getrouwd. In zijn huwelijk vindt hij op den duur geen bevreding; zijn vrouw is de eerste met wie bij zonder geheimhouding en ruimschoots kan coïteren, maar zijn illusies zijn niet verwezenlijkt. En dus gaat bij den bekenden weg: één of meer vriendinnetjes en een netwerk van leugens om zich te dekken.
    Zoo blijven gedurende zijn geheele leven de liefde en de geslachtsdrift in de spheer van het zondige, geheimzinnige en met angst beladen. En toch zal deze man, als hij vader wordt, heel vrijpostig de taak op zich nemen een kind te leeren mensch te zijn en - lief te hebben.

    De ouders, die constateeren, dat hun kind verliefd is, dienen de gevoelens van het kind te eerbiedigen, het zijn gang te laten gaan. Zij dienen te begrijpen, dat met de puberteit de volledige ontplooiing der menschenziel is aangevangen, het streven naar volledige, dus ook ideëele, zelfverwezenlijking.
    En juist in deze periode slaat men veel te veel stuk. Het kind dan belachelijk maken; het uitschelden voor kwaje meid of aap van een jongen; er over spreken tegen derden in tegenwoordigheid van het kind - dit alles is doodzonde. Zeg ook niet: "Zorg maar liever eerst, dat je wat wordt". Het kind heeft eigen droomen van de toekomst; kom dus niet niet het platte gepraat over carriëre, want deze geheele liefde is een illusie, mist elk reëel plan; alle realiteit is naar een verre toekomst verschoven. Zeg evenmin: "Zorg, dat je eerst geld verdient", want dit beteekent de combinatie van liefde en geld en deze is te algemeen reeds en te verderfelijk - "Ohne geld keine Liebe", niet waar.

9

    Deze kinderlijke liefdegevoelens kunnen een zeer veredeleride invloed hebben op het kind, mits ze niet worden vertrapt door de al-wijze, d.w.z. de eigenwijze ouders.
    Laat deze bron vrij vloeien, verstop hem niet, want anders - wij wezen er reeds op - zal er voortaan meer modder uitvloeien dan helder water.
    Vele menschen spreken hun afkeuring uit over onze samenleving, en terecht, maar wat zij niet willen inzien is, dat zij door de veroordeeling van liefde en sexuatiteit in de opvoeding er hard aan medewerken, dat alles blijft, zooals het is.
    De vrouw roept om erkenning, en terecht. Maar laat zij dan begrijpen, dat zij in wezen de levende liefde is en dat zij dus om te beginnen de liefde moet erkennen, wil zij zichzelf erkennen.
    En laat zij dus ook niet haar ongehuwde dochter, omdat deze zwanger is, met hoon en verwijten overladen en eventueel op straat zetten, opdat toch maar de wereld zal zien, dat zij - de moeder - zoo'n fatsoenlijke vrouw is.
    "Ik heb haar toch zoo'n fatsoenlijke opvoeding gegeven!". ja zeker, heel fatsoenlijk, maar daar zit nu juist de fout. Wij moeten onze kinderen niet "fatsoenlijk" opvoeden, want dit beteekent juist, dat wij liefde en sexualiteit, levensblijheid en zelfontplooiïng, ontkennen en van het kind een gefatsoeneerd, d.w.z. gecastreerd wezen maken.
    Wij moeten ze opvoeden tot vrije menschen, die leeren wat het beteekent mensch te zijn en lief te hebben, die, leeren zichzelf te ontplooien en juist daardoor zichzelf te beheerschen.

    Want wie geleerd heeft, wat liefde is en de menschen lief te hebben, eerbiedigt ze te zeer om ze te misbruiken voor bevrediging van eigen hartstochten. Wanneer wij de kinderen de liefde niet leeren, kunnen wij de sameweving nooit op hooger niveau brengen, want in een gecastreerde menschenwereld kan alleen de haat triompheeren.
    Leer daarentegen den kinderen vrijheid en liefde, niet slechts door woorden, maar ook door doen en laten. Laat het kind zijn gang gaan en geef het desgevraagd raad.

    Zooals reeds gezegd, moet men bij de opvoeding altijd aansluiten bij datgene, wat in het kind leeft.

10

De behoefte aan vrijheid, onafhankelijkheid, ontwikkelt zich zeer vroeg in het kind, dat tot uiting komt in de drang om te gaan loopen en om zelf alles te doen.
    Het gaan loopen beteekent, dat het op eigen beenen wil staan en deze drang hebben wij ook moreel aan te kweeken; noch de natuurlijke, noch de moreele uiting der onafhankelijkheidsdrang hebben wij te onderdrukken. Wij moeten het kind leiden en raad geven, leeren begrijpen. En wat de liefde betreft, deze vertoont zich op natuurlijke wijze als geslachtsdrift; ook in dit opzicht dienen wij het kind te leeren begrijpen en niet te onderdrukken.

De mensch is in aanleg een zedelijk wezen (niet een fatsoenlijk wezen); het zedeljkheidsbewustzijn ontwaakt na het 6e jaar, d.w.z. dat vanaf dit moment het kind tot werkelijke sublimeering kan komen.
    De grondslagen voor deze sublimeering worden gelegd vóór het 6e jaar, grondslagen waarop de sublimeering zal plaats vinden of mislukken.
    Fouten zijn onherstelbaar!
    Het gaat hiermede als met de grondslagen van een huis; de fouten daarin kunnen niet hersteld worden, men zal zich moeten bepalen tot reparatie van het huis voorzooverre dit schade ondervindt van de fouten in den grondslag. En deze reparatie is alleen dan definitief, als wij de fouten kennen. Dit geldt ook bij de opvoeding. De fouten zullen achteraf moeten worden opgespoord, maar dit geschiedt in de practijk slechts dan, wanneer zij ernstige storingen teweeg brengen, wanneer de mensch ongelukkig is.
    Wij hebben dus bij de opvoeding er naar te streven, zooveel mogelijk fouten te vermijden en dit beteekent, dat wij t.a.v. de puberteit moeten inzien dat vanaf dien leeftijd het kind zich positief gaat instellen op de buitenwereld en dat het door zijn geslachtsdrift ertoe komt, zich op den duur op een bepaalden persoon te richten.
    Wanneer de liefdegevoelens en de sexualiteit zich vrij kunnen ontwikkelen, zal het kind zich in het algemeen positief instellen t.a.v. de buitenwereld, maar vereischt is, dat men het kind de liefde laat leeren, d.w.z. laat beleven.
    De liefde brengt een geluksgevoel niet zich mede en dit heeft ten-

11

gevolge - wanneer het tot vrije uiting komen kan - een parallel loopende positieve instelling tegenover de menschheid in het algemeen.
    Wij allen kennen het gezegde, dat een verliefd mensch alles door een rose bril ziet. Dat geldt ook en in zeer sterke mate voor het kind.
    Wij kunnen deze innerlijke gesteldheid aankweeken, niet door het kind te leeren, dat alle menschen engelen zijn, want dit zou misdadig wezen. Maar door ze te leeren de fouten van anderen niet zoo zwaar te laten wegen, althans niet zwaarder dan eigen fouten; door ze te leeren de menschen en hun fouten te begrijpen.
    Zeer terecht zegt Sigmund Freud, dat het even verkeerd is, een kind op te voeden in voldagen blindheid voor de gevaren welke het bedreigen van de zijde zijner medemenschen, als dat men iemand, die een Poolreis gaat ondernemen, zou voorzien van een uitrusting, welke geschikt is voor een verblijf aan de ltaliaansche meren. Maar men moet den Poolreiziger ook niet een veel te omvangrijke uitrustig meegeven, hem niet voorzien van een ontstellend aantal pelsjassen, een enorme hoeveelheid levensmiddelen, karavanen honden en tientallen geweren met bijbehoorende munitie. Want dusdoende beneemt men hem zijn bewegingsvrijheid en daarmede zijn kans van slagen.
    Ditzelfde geldt, wat betreft het gezegde omtrent de voorbereiding van het kind op de maatschappelijke agressie. Er is echter ee zeer belangrijk verschil. Terwijl de Poolreiziger gemakkelijk zijn overtollige uitrustingsstukken in den steek kan laten, kan de mensch de psychische ballast allerminst gemakkelijk in den steek laten, maar moet deze meesleepen of hij wil of niet en kan zich alleen bevrijden door begrip, door inzicht in zichzelf en in het algemeen menschelijke.
    Wij kunnen het kind al deze moeite en de daaruit voortvloeiende misère besparen, door het van jongs af aan begrip bij te brengen, door het de menschen en het leven te leeren, want juist daardoor bereikt men, dat het innerlijk vrij wordt en vrij te zijn is het streven van iederen mensch.
    Maar men moet hiermede niet wachten tot de puberteit, dan is het al te laat en is het kind er op aangewezen om te trachten alsnog te leeren, wat de ouders het niet geleerd hebben.
    Dit leeren moet - zooals reeds gezegd - niet slechts geschieden met woorden, maar ook met daden, door eigen voorbeeld en hier stuiten

12

wij op een zeer groote moeilijkheid, omdat bijna geen der volwassenen innerlijk werkelijk vrij is, aangezien ook zij het niet geleerd hebben.
    Vanaf de puberteit moet men het kind zijn weg laten gaan en deze leidt - het behoeft na het reeds gesprokene geen betoog - naar anderen.
    De opvoeder begint zijn centrale positie in het leven der jongeren te verliezen, wat niet beteekent, dat bij niet meer als raadgever zou moeten optreden. Deze functie blijft hij vervullen, zoolang de jongeren hem om raad vragen, en zij zullen het doen, wanneer de opvoeder erin geslaagd is het vertrouwen van zijn kinderen te verwerven vanaf hun prille jeugd.
    De ouders moeten zich deugdelijk realiseeren, dat zij geleidelijk hun kinderen verliezen, maar tevens, dat dit allerminst behoeft te beteekenen, dat zij hun kinderen definitief kwijt zijn. De weg voert van het ouderlijk huis naar de maatschappij; het zwaartepunt wordt verlegd naar het eigen huis van het volwassen geworden kind. Dit is de tragiek van het ouderschap, maar in het bijzonder van het moederschap. De moeder toch, vormde oorspronkelijk met het kind een eenheid in den tijd, toen het groeide in haar schoot; de baring beteekende de natuurlijke scheiding; de natuurlijke band wordt alleen nog betrekkelijk hersteld, wanneer de moeder het kind zoogt. Langzamerhand maakt het kind zich lichamelijk geheel los van de moeder. De baring moge zwaar zijn, zwaarder is de tweede baring, welke de moeder moet volbrengen - het afstaan van haar kind aan de wereld; en daarop moet toch de geheele opvoeding gericht zijn.
    Het is dan ook begrijpelijk, wanneer in de moeder iets zich hiertegen verzet, dat zij probeert het kind binnen haar spheer te houden, maar zij moet leeren inzien, dat dit haar taak niet is; integendeel - dat zij het kind den weg moet laten gaan, welke het betrad, toen zij het baarde - den weg, die van het ouderlijk huis leidt naar de buitenwereld.
    Wij weten, dat dit moeilijk is vooral voor moeders, die één of twee kinderen hebben; in een groot gezin beleeft de moeder telkens opnieuw aan het kleintje, dat erbij komt datgene, wat zij in de andere kinderen reeds verloren heeft. Maar ook dan komt toch eenmaal het oogenblik, waarop ook het laatste kind van haar weggaat; zij heeft slechts het voordeel dit weggaan geleidelijk geleerd te hebben en uitstel te hebben gehad van het definitieve, dat eenmaal komt.

13

    Dit is echter geen reden om veel kinderen te verwekken, de vrouw, die met dit doel voor oogen een, groot gezin sticht, zoekt zichzelf; niet echter het belang van de moeder en in het algemeen van de ouders is doorslaggevend, slechts het belang van het kind en dit is dan ook beslissend t.a.v. het aantal kinderen, dat twee menschen mogen verwekken.
    (T.a.v. deze kwestie verwijs ik voor het overige naar mijn brochure "Redelijkheid en Geboorteregeling").
    De tragiek van het ouderschap is hier gelegen, dat men het kind verwekt om het te verliezen, dat men een gezin opbouwt om het te zien uiteen gaan. Maar de groote en grootsche taak, die twee menschen op zich nemen, als zij een kind verwekken is, het op te voeden tot een gelukkig en vrij mensch.
    Dit is het moeilijke. Niet slechts omdat de opvoeders - zooals gezegd - meestal zelf innerlijk onvrij zijn, maar ook omdat zij altijd een voorbeeld moeten zijn voor hun kinderen. En dit valt niet altijd gemakkelijk, want hiervoor heeft men dikwijls veel, heel veel te trotseeren, omdat de geheele samenleving is ingesteld op gehoorzaamheid, onderdanigheid, haat en vijandschap. Het is moeilijk in zoo'n milieu vrijheid te prediken als daad. Dit temeer, waar men van het kind geen onafhankelijkheid kan eischen, wanneer wij niet zelf het kind in bescherming nemen tegen de machten, die het tot gehoorzaamheid willen dwingen, tot menschenhaat en sexueele huichelarij.
    En welke ouders durven dit?
    Men verwekt kinderen en levert ze klakkeloos over aan iedere instantie, die op grond van een of ander wetsartikel mag beweren het "recht" te hebben het kind op te eischen. Hoeveel ouders hebben den moed hun kind in bescherming te nemen vanaf zijn prille jeugd tegen de overheid? Bedenk toch, dat de overheid alleen maar overheid is met uw toestemming en dat dus ook met uw toestemming de staatsslavernij in stand gehouden wordt, welke men militaire dienst noemt en welke gebaseerd is op het kweeken van haat, een haat, welke men wegstopt achter het woord vaderlandsliefde.
    Een kind tot vrijheid opvoeden wil zeggen, het van jongsaf leeren niet te, gehoorzamen, behalve aan den stem van het eigen geweten.
    Een kind tot menschentiefde opvoeden beteekent het te leeren. eerbied

14

te hebben voor den mensch en voor het leven, en dus ongehoorzaamheid aan de machten, die onmenschelijkheid eischen en bereidheid tot dooden.
    Een kind tot mensch opvoeden en het de liefde leeren beteekent het opvoeden tot sexueele openhartigheid, het inzicht te geven in de heiligheid der geslachtsdrift, voorzooverre deze is de lichamelijke uiting der liefde.
    Maar nogmaals - om een kind de liefde te kunnen leeren, moet men het ook werkelijk liefhebben en zijn liefde toonen. Wanneer dus uw dochter thuis komt met de mededeeling, dat zij zwanger is, zorg er dan voor, dat het een blijde verwachting zij en heb eerbied voor uw kind, omdat het uw kind is en omdat zich aan haar het levenswonder voltrekt.
    Uw huis dient te zijn de veilige toevlucht voor uw kinderen, altijd en onder alle omstandigheden, wanneer ze uw hulp en bescherming noodig hebben.
    Vele zijn de machten die uw kind willen doen buigen, die het willen onderdrukken en uitbuiten. Er is ook nog andere uitbuiting dan de economische; er is nog andere armoede dan de materiële.
    Troosteloos leeg is het leven van millioenen, ontzettend is de innerlijke armoede, het tekort aan geluk en levensblijheid.
    Gij ouders dient alles te doen en niets na te laten, dat noodig is om uw kinderen te behoeden voor uitbuiting en slavernij en dus dient gij ter wille van uw kinderen te strijden tegen onrecht en uitbuiting, tegen slavernij en fatsoen, opdat eindelijk een einde kome aan:

                  de verslaving van Europa;
                  de minachting voor de vrouw;
                  de verachting van het leven.

    Wezenlijk is de mensch levende vrijheid. Leer deze aan uw kinderen. Want alleen door de vrijheid te verwezenlijken is een menschelijke samenleving mogelijk, kunnen uw kinderen gelukkig worden.
    Niet door ze fatsoenlijk onder dak te brengen in een baantje of een huwelijk, maar door en voor hen een vrije, gelukkige, samenleving op te bouwen.

Heyst. Juli '36.

15