DE INVLOED VAN HET ONBEWUSTE
IN DE HUIDIGE WERELDCHAOS


 

door

Mr Drs A. Börger

+/- 1947-1950

OCR & corr. resp FdZ en HW

 

- 1 -

HOOFDSTUK I.

De eigendunk van het moderne bewustzijn.

Langzaam en onder grote weerstanden begint het door te dringen, dat de argumenten, waarmede wij onze handelingen verklaren, lang niet altijd de ware en zeker niet de enige zijn en dat wij in belangrijke mate ageren en reageren uit onbewuste motieven.
Wij, westerse mensen vinden het nog altijd een beetje gênant te moeten toegeven, dat wij niet weten waarom wij dit of dat doen, aangezien wij ons hebben wijsgemaakt, dat wij over het algemeen onze motieven precies kennen. Vooral de negentiende eeuw heeft in dit opzicht aan een beangstigende zelfoverschatting geleden. De moderne mens was vrijwel volmaakt en zo superieur, dat de Duitse philosooph von Hartmann in alle gemoedsrust adviseerde om de restanten der primitieve rassen zo snel en pijnloos als mogelijk zou zijn te liquideren; zij dienden nergens meer toe en representeerden nog slechts een sinds lang overwonnen barbaarse periode der mensheid.
Von Hartmann was allerminst een wreedaard of sadist of iets van dien aard, doch enkel een typische representant van de negentiende eeuwse zelfverzekerdheid.
Zoals over vele dingen, denken wij ook anders over de primitieve rassen, voor wie wij dan ook de term "wilden" hebben afgeschaft, wat ook voor ons zelf een voordeel heeft wegens de aanmerkelijke mate, waarin wij primitief zijn ondanks onze twintigste eeuwse beschaving, een feit, dat echter nog allerminst tot het grote publiek is doorgedrongen en zulks ook niet gemakkelijk doet, doordat wij "erfelijk belast" zijn met de gedachte van het moderne bewustzijn en daarin voortdurend gesterkt worden door het feit, dat de wetenschap onverdroten voortgaat zich verder te ontwikkelen en triomphen te vieren, speciaal de exacte wetenschap, die het grote phenomeen is van het moderne bewustzijn.
Dat de exacte wetenschappen meer en meer in twijfel geraken omtrent haar eigen exactheid en dat deze twijfel één der grootste stimulerende factoren geworden is voor de ontwikkeling der wetenschap, wordt door het grote publiek niet ingezien, doordat de afstand tussen wetenschap en algemene ontwikkeling

 

-2-

ontstellend groot geworden is. De wetenschap heeft een dusdanige vlucht genomen, dat zij voor het grote publiek in de ijle hoogten vernevelt, waardoor dit publiek niet weet van de twijfel en achter de feiten aanhinkt; het is nog niet veel verder gekomen dan tot de zelfverzekerdheid der vorige eeuw, toen de wetenschap geloofde, dat zij vrijwel voltooid was.
R.F.Beerling ("Antithesen") vertelt, hoe Max Planck als aan- komend student van een gerenommeerd professor de raad kreeg vooral geen natuurkunde te gaan studeren, aangezien deze tak van wetenschap de graad van volmaaktheid, waarop de geometrie al sinds eeuwen kon bogen, weldra zou hebben bereikt.
En hij vervolgt dan: "Het gevoel van 'er te zijn' of althans het eindpunt binnen de gezichtskring te weten, een stemming van vertrouwen, bevrediging en zelfvoldaanheid doortrok het algemeen bewustzijn nimmer zo intens als in de vorderende negentiende eeuw".
Wij mensen van de twintigste eeuw missen dit gevoel, althans voorzoverre wij tot de wetenschappelijke en verdere culturele wereld behoren, maar dit heeft er nog niet toe geleid, dat wij in ons dagelijkse leven afstand gedaan hebben van onze zelfverzekerdheid inzake ons doen en laten, onze opinies en standpunten.
Wel wordt de vesting onzer zelfverzekerdheid bedreigd door de dieptepsychologie, maar deze wetenschap is nog jong en de eerste verkondiger ervan - Siegmund Freud - hierin nagevolgd door zijn bestrijder Alfred Adler - heeft zich al te zeer beperkt tot het persoonlijke, om reeds een werkelijke bedreiging te vormen. Beiden verwaarloosden de onpersoonlijke kant van ons leven, die kant die ik voortaan de voorpersoonlijke noemen wil, waarvan wij ons om te beginnen niet bewust zijn.
C.G.Jung heeft deze kant het collectief onbewuste genoemd, tegen welke uitdrukking ik bezwaar heb wegens het woord collectief, dat te zeer een formele eenheid uitdrukt. Het is slechts een kwestie van woorden, maar hiermede moeten wij voorzichtig omgaan, omdat een woord niet slechts een begrip uitdrukt, maar bovendien geladen is met een traditionele gevoelswaarde.
Ons voorpersoonlijke onbewuste is ons primitivisme.
Veelal worden primitivisme en infantilisme geïdentificeerd, wat echter beslist onjuist is, omdat er een principieel verschil

 

- 3 -

is tussen een kind der XXe eeuw en dat van een primitief volk, dat nog in een cultuurstadium van bijv. vijftienduizend jaar geleden leeft. Elk kind is een "heden" en als zodanig eenheid van verleden en toekomst, als "verleden" is het niet klakkeloos gelijk te stellen met het kind van primitieven, omdat het als "verleden" een resultaat, een conclusie is, waarin de vijftienduizend jaar meedoen.
Onze kinderen zijn in aanleg moderne mensen en dat zijn de kinderen der primitieven niet.
In ons infantilisme doet dit moderne mede; daarom is het onjuist de begrippen infantiel en primitief zonder meer gelijk te stellen.
Zowel Freud als Adler hebben in dit opzicht nogal verwarring gesticht. Van de diepte-psychologen is C.G.Jung wel degene, die het primitivisme het eerst zuiver heeft gesteld, maar zijn denkbeelden maken minder snel school dan die van Freud en Adler, doordat het kennisnemen van zijn theorieën een omvangrijke cultuurhistorische kennis vereist, waarover de meesten niet beschikken.
En wat onze kennis der primitieven betreft, valt op te merken, dat deze bij wijze van spreken dagelijks toeneemt, omdat wij - sinds Freud de eerste bres sloeg in onze moderne zelfbewustzijns- overschatting - a.h.w. gedreven worden tot het bestuderen der primitieve volkeren, die wij immers zelf ook zijn.
Natuurlijk zou het dwaas zijn het moderne bewustzijn te gaan onderschatten, maar wel moeten wij leren inzien, dat wij minder rationeel leven, dan wij gewend zijn ons in te beelden.
Veel van wat wij doen dringt niet tot ons bewustzijn door en bovendien doen wij bewust van allerlei, waarvan wij de eigenlijke motieven niet kennen, al vinden wij in ons rationele bewustzijn altijd wel een motief ter verklaring, waarmede wij ons dan tevreden stellen, wat lang niet altijd zonder gevaar is voor onszelf en daardoor vaak evenmin voor onze omgeving, wanneer een dergelijk handelen uit onbewuste motieven collectief wordt, wanneer dus duizenden en eventueel millioenen zich in hun optreden tevreden stellen met dezelfde rationele motieven en zich op die grond gelijkschakelen, kan het zijn dat Auschwitz en andere vormen van massavernietiging het gevolg zijn

 

- 4 -

en dat men zich koortsachtig gaat voorbereiden voor een wereldoorlog, waarvan niemand meer zegt, dat hij "ein frischer,fröhlicher Krieg" zal zijn.
Wanneer wij de argumenten lezen, die door politici, journalisten enz. worden aangevoerd om de noodzakelijkheid van het hedendaagse politiek gedoe aan te tonen, dan worden wij getroffen door de banaliteit ervan en de simpliciteit.
Aan weerskanten van het z.g. ijzeren gordijn denkt en spreekt men in termen van zwart en wit, wordt de bewapening opgevoerd en gezegd, dat dit uitsluitend geschiedt ter wille van de vrede.
De partijen, die thans tegenover elkaar staan en elkaar "de huid volschelden" en de plompste beschuldigingen uiten, hebben zij aan zij gevochten om Hitler-Duitsland te verslaan, dat de tegenstelling: communisme/anticommunisme tot principe van zijn actieve politiek gemaakt had. Dezelfde partijen staan thans op grond van ditzelfde principe in dodelijke vijandschap tegenover elkaar, zodat zij althans op dit punt Hitler de overwinning bezorgd hebben.
Beide partijen beschuldigen elkaar van "kruistocht"-voornemens en spelen daar van tijd tot tijd ook werkelijk mede, welk spel nogal gevaarlijk is.
Aan weerskanten van het ijzeren gordijn is ketterjacht en pretendeert men de "alleenzaligmakende" leer te verkondigen.
Nu zou het volkomen in overeenstemming zijn met het moderne rationele bewustzijn, wanneer de partijen zouden besluiten eens te gaan praten, want dit bewustzijn leert ons, dat wij redelijkerwijze altijd tot een oplossing kunnen komen van onze meningsverschillen en dat altijd een vorm van samenwerking gevonden worden kan.
Het Westen, dat zo prat gaat op zijn democratie, heeft deze leerstelling in zijn democratische bestel - het parlementarisme - verwerkelijkt, al is het thans druk doende het parlementaire bestel te verkrachten.
Regeringspartij(en) en oppositie zijn in dit bestel n.l. gedacht als factoren, die op grond van woord en wederwoord, van redelijke discussie, tot een gezamentlijke conclusie komen, welke wij kennen als het compromis. Verder kunnen wij het in de practijk nooit brengen, wanneer wij de wederpartij als gelijk-

 

- 5 -

berechtigd willen erkennen, wat betreft haar politieke inzichten. Wij kunnen van niemand vergen, dat hij zijn politieke inzichten prijs geeft, zolang hij niet van dwaling overtuigd is, weshalve alleen het compromis overblijft.
Wat wij momenteel echter waarnemen, is een volstrekte onwil om datgene, wat de tegenpartij zegt, ook maar te overwegen. Over en weer klinken de rationele argumenten, maar van redelijk overleg wil niemand weten.
Wij zullen ons hier met deze argumenten niet bezig houden, omdat zij voorzoverre zij gelding bezitten, toch niet de ware motieven tot uitdrukking brengen. Haat is nooit redelijk gemotiveerd. Bovendien heeft niemand alleen maar gelijk en heeft er nog nimmer een alleenzaligmakend stelsel bestaan, noch zal dit ooit bestaan. Mensen en volkeren verschillen en dus moeten ook de maatschappelijke en staatkundige ordeningen, waarin zij leven verschillen.
Wij kunnen van Papoea's niet verwachten, dat zij een parlementaire of Sovjet-ordening invoeren, niet omdat zij "achterlijk" zonden zijn, maar omdat zij anders zijn dan wij.
Het is evenwel een bekend verschijnsel, dat ieder die meent voor zichzelf en zijn medemensen als ras- of landgenoten het juiste stelsel gevonden te hebben, met dit stelsel de gehele wereld gelukkig wil maken en daarbij over het hoofd ziet, dat wat voor de één goed is, voor de ander eventueel niet deugt. Ook dit wordt aan beide zijden van het ijzeren gordijn vergeten.
Vast staat, dat er een innerlijke controverse is tussen het Westen en het Oosten, niet alleen van Europa, maar van de wereld, welke controverse zich geuit heeft en in beperkte mate nog uit als kolonialisme en sinds enkele tientallen jaren ook als anti-communisme.
Wanneer wij echter bedenken, dat reeds de hertog van Alva waarschuwde tegen de Moskovieten en hen een gevaar noemde voor het christendom en de christelijke beschaving en dat hij er met de grootste klem op aandrong geen wapenen aan hen te leveren, dan begrijpen wij, dat de tegenstelling reeds oud is en lang voor het bestaan van communistische staten aanwezig was.
Natuurlijk kan men zeggen, dat Iwan IV, in wiens tijd Alva leefde, een verschrikkelijk heerser was, maar niet daarom uitte Alva

 

- 6 -

zijn waarschuwing. Zijn heer deed in gruwelen niet onder voor den Moskouse tsaar, wat onze geschiedenis leert. Het heeft dus alleszins zijn grond om ons af te vragen wat het wezenlijke is van het Westen, dat blijkbaar zo radicaal tegengesteld is aan dat der Slaven.

----

 

- 7 -

HOOFDSTUK II

De culturele ontwikkeling van het Westen

Deze ontwikkeling begint in Griekenland en is gebleken te zijn de ontwikkeling van het Ik, die zoals alles formeel begint en als kunst, religie, wetenschap en wijsbegeerte substantieel wordt.

Wie Ik zegt, treedt in een abstracte verhouding tot zichzelf, "verdubbelt" zich, maar blijft zich desalniettemin als een eenheid beseffen, in welke eenheid hij vrij is, omdat het Ik zich daarin alleen tot zichzelf verhoudt en dus alleen van zichzelf afhankelijk is.
Oorspronkelijk (primitief) is de mens geen Ik, maar voelt zich opgenomen in het geheel van de buitenwereld, waarmede hij zich één voelt, doordat hij altijd het geheel beleeft. Dit is wat Lévy Bruhl de "participation mystique" genoemd heeft, waarbij het opmerking verdient, dat het verkeerd zou zijn dit begrip "mystique" zonder meer te identificeren met bijv. de middeleeuwen.
Natuurlijk onderscheidt de primitieve mens de dingen wel, maar dit onderscheid beleeft hij niet, want hij beleeft altijd de eenheid. Daarom is te zeggen, dat er door het primitieve bewustzijn nog slechts een lichte barst loopt, die geleidelijk wijder en dieper wordt, waardoor tenslotte de mens ertoe komt te gaan onderscheiden tussen Ik en niet-Ik.
Het substantieel worden van het onderscheiden is hetzelfde als het ontstaan van het Ik, maar betekent tevens, dat de eenheid niet meer beleefd wordt.
Als voorbeeld van dit beleven wil ik enige ogenblikken Jung aan het woord laten. In zijn boek "De mens op weg naar zelfontdekking" vertelt hij, dat hij in Afrika op zekeren dag door een jong stamlid een brief naar het dichtstbijzijnde posthuis wilde doen brengen, maar het gelukte hem niet om de jonge man dit aan het verstand te brengen. Als in een droom verzonken bleef hij Jung aanstaren. Het drong niet tot hem door dat hij bedoeld werd, dat er van hem iets werd gevraagd, want hij was nog geen hij, was zich nog niet bewust een bepaald iemand te zijn.
Toen kwam de Zoeloe, die Jung vergezelde, te hulp, nam zijn

 

- 8 -

zweep en begon erop los te ranselen en te schreeuwen. Langzaam ging het oplichten in de ogen van de jonge man en tenslotte glimlachte hij; het drong tot hem door, dat van hem iets gevraagd werd. Hij nam de brief en draafde triomfantelijk in één ononderbroken ren naar het posthuis. Na zijn terugkeer verzonk hij weer in zijn dromerig bewustzijn, waarin hij niemand is.
Voor het moderne bewustzijn is alles anders; wij zijn ons wel degelijk bewust iemand te zijn en beelden ons niet zelden in lang niet de eerste de beste iemand te zijn, want het Ik is nogal zelfgenoegzaam, zolang het niet buiten zijn eigen sfeer kan treden en volstaat met de gedachte dat Ik Ik is, wat inderdaad juist is, maar op zichzelf niet bijster veelzeggend. Ik is Ik en dit Ik is dit Ik, maar dat kan iedereen zeggen. Wij zijn allemaal Ik en dus zijn Wij Ik.
Wij en Ik zijn Identiek, al zijn zij natuurlijk ook verschillend. Wanneer het Ik echter alleen aan het verschil vasthoudt - waartoe het de neiging heeft, omdat het uit het onderscheiden geboren is - ziet het de buitenwereld alleen maar als niet-Ik, inclusief de mensen, isoleert het zichzelf en zet zich schrap tegen elke "participation mystique", tegen de eenheidsbeleving. De mensheid moest tot het Ik komen, maar moet niet bij het enkel negatieve (onderscheidende) Ik blijven staan, ook niet ten aanzien van zichzelf als levend individu, want dit is meer dan Ik en meer dan bewust, aangezien wij altijd bezig zijn bewust te worden; vandaar alle cultuur en alle ontwikkeling.
Het moderne bewustzijn is een abstracte verhouding tussen het Ik en een object, dat ook het Ik zelf zijn kan, want bewustzijn is altijd bewustzijn van Iets. Wij kunnen het vergelijken met een film, waarop de beelden overigens onderscheidenlijk zijn belicht, waarvan verder op elk bepaald moment slechts enkele beelden zichtbaar zijn, doch de overige, die voldoende belicht zijn naar willekeur voorgedraaid kunnen worden - het geheugen, hetgeen hetzelfde is als ons weten.
Elke vergelijking gaat mank, ook deze, want de te zwak verlichte beelden zijn van de filmband verdwenen. Om ze te voorschijn te roepen is een ander apparaat nodig, dat wij kennen onder de namen psycho-analyse (Freud) en analytische psychologie (Jung).

 

- 9 -

Het primitieve bewustzijn kent geen Ik en is dan ook geheel anders. In het vervolg van dit geschrift zullen wij hierop nader ingaan.
In zijn meest abstracte vorm is het moderne bewustzijn: Ik denk. In de vorm van het denken tracht het Ik alles tot gedachten te maken, waarbij het echter zolang het aan zijn negatieve karakter vasthoudt, nooit tot de eenheid kan komen, ook niet tot zijn eigen eenheid van levend individu, tot zijn psychische eenheid dus.
Van het totale psychische leven maakt het denken slechts een facet uit en wel is het menselijk denken de hoogste macht ter wereld, maar het moet de andere machten erkennen, omdat het anders de mens alleen kent en erkent als Ik = Ik en wanneer het spreekt van Ik zelf ook niets anders bedoelt dan voornoemde lege identiteit.
Het levende individu is als Zelf meer dan dat.
"Zelf" drukt identiteit uit, en de mens als Zelf is de identiteit van zijn psychische totaliteit en niet alleen van zijn Ik. Het Zelf omvat ook het onbewuste, zowel het persoonlijke (dat dus bewust geweest is) als het voor-persoonlijke (dat nog nimmer bewust was).
Dat het Ik de neiging heeft zich niet bezig te houden met het onbewuste, is gevolg van zijn onderscheidende functie, waardoor het het onbewuste als niet-Ik beschouwt, maar tevens van het feit, dat het in zijn meest abstracte vorm tot begrijpen komt, hetgeen wil zeggen, dat het de objectenwereld in zijn geestelijke macht brengt. Het is duidelijk, dat het als onderscheidend Ik datgene, wat het niet in de macht brengen kan, waarmede het dus niet tot geestelijke eenheid kan komen, als niet-Ik blijft beschouwen. Dit andere, het voorpersoonlijke onbewuste, is ook inderdaad niet-Ik, hetgeen het Ik tot de conclusie brengt: dat ben Ik niet, welke conclusie niet geheel juist is, want Ik ben ook dat niet-Ik, weliswaar niet als Ik, maar als Zelf.
Niemand zal het grote belang en de onmisbaarheid van het onderscheiden ontkennen, maar wanneer wij niet verder komen, blijven wij halverwege staan. Zeker is de heer A. een ander dan de heer B. en dus deze laatste niet, maar als individu, man, mens enz. zijn zij hetzelfde en

 

- 10 -

niet anders. Zij zijn alleen maar elk op zijn wijze dat algemene, datgene, dat zij gemeen hebben, waarin zij identiek zijn. Het "tertium non datur" d.w.z. dat er geen derde is, waarin zij samengaan en één en identiek zijn, is niet waar, berust op een misverstand.
Wij zijn Nederlanders, Europeanen, mensen, maar wij zijn het allemaal op onze eigen manier. Ware het anders, dan zou nooit van Nederlanders, Europeanen, mensen gesproken kunnen worden, zou de wereld uiteen liggen in individuen, monaden.
Het is een conclusie, waartoe men in het existentialisme gekomen is, maar die het existentialisme tevens poogt op te heffen, waarover wij nog nader zullen spreken.
Voorlopig willen wij volstaan met erop te wijzen, dat het existentialisme als verschijnsel samenhangt met de noodtoestand, die door het onderscheidende Ik veroorzaakt is, welke noodtoestand hierin bestaat, dat wij het contact met het geheel verloren hebben.
De primitieve mens weet het beter dan wij verstandige mensen van het moderne bewustzijn, want hij beleeft het geheel. Het enkel negatieve Ik doet dit niet, lijdt aan Caesarwaanzin, verzet zich tegen alles wat donker is in het Zelf en tracht dit neer te slaan, te verdringen.
Maar het voorpersoonlijke onbewuste is de levensdrift, die zich door het bewustzijn niet duurzaam laat onderdrukken.
De onderdrukking door het Ik bestaat hierin, dat het zich vasthoudt aan door het Ik vastgestelde normen en inzichten; alles wat hiermede overeenstemt is goed; wat anders is deugt niet.
Wij oordelen datgene goed, waartegen wij ja kunnen zeggen, want ja-zeggend constateren wij de identiteit, maar het is niet zo heel moeilijk om in te zien, dat alles wat Identiek is met het beperkte Ik, nog niet volslagen goed behoeft te zijn.
Wanneer kunnen wij eigenlijk voor onszelf van goed spreken ?
Wanneer is er dus waarlijk identiteit ? Wanneer wij hierop antwoorden, dat zulks het geval is, als de identiteit kenmerkend menselijk is, dan moeten wij ons verder afvragen wat het kenmerkende is van de mens.

 

- 11 -

Dit is dat hij redelijk wezen is, d.w.z. dat hij zijn denken kan abstraheren van zijn driftleven, wat het dier niet kan.
Door dit vermogen konden wij tot wetenschap en wijsbegeerte komen.
Waarlijk goed is in menselijk opzicht dus alles wat redelijk is, maar niet alles wat door het negatieve Ik is vastge- gesteld is goed, want nog niet redelijk, juist omdat dit bekrompen is en daardoor eigengereid en verwaand.
De redelijk denkende mens beeldt zich niet in volmaakt te zijn, want hij weet, dat hij altijd bezig is redelijk te worden en dat elke conclusie slechts voorlopig is.
Hij weet dus ook, dat hij niet altijd redelijk handelt en dus vaak "onmenselijk", wat hetzelfde is als liefdeloos, want de concrete rede is de liefde, niet in dichterlijke zin alleen, maar in de betekenis van naastenliefde.
Naastenliefde zegt niet Ik = Ik en zoals ik ben is het goed; zij weet, dat niets menselijks ons vreemd is en dat datgene, wat men in anderen afkeurt, in ieder van ons leeft.
Niemand heeft het recht er prat op te gaan, dat hij geen misdadiger is of drinkebroer of prostituée. Voorzoverre wij dat vanzelf nalaten omdat wij er geen aandrang toe hebben, zijn wij zo geboren en missen wij dus elke verdienste voor ons goede gedrag. Wij mogen hoogstens dankbaar zijn, omdat wij het gemakkelijker hebben dan die anderen.
Wanneer wij goed kunnen leren of wat dan ook voor verdienstelijke prestatie leveren, is dat onze verdienste niet.
Verdienstelijk zijn De Verloren Zoon en Maria Magdalena, maar niet de broer, die thuis bleef en ook niet de Heilige Maagd. Naastenliefde betekent niet vergiffenis schenken vanuit een gevoel van tevredenheid over onszelf, maar niet oordelen over een medemens, in wien de verschillende psychische mogelijkheden in een andere verhouding staan dan bij ons, waardoor hij of zij zich anders gedraagt dan wij.
Wij doen óók zoveel verkeerd. "Wie vergold nooit goed met kwaad ?" vraagt Bolland in zijn "Boek der Spreuken".
Wie haatte nooit, wenste nooit een medemens dood, maakte nooit de fout wel de splinter te zien in andermans oog, maar de balk in eigen oog niet te bemerken ?

 

- 12 -

Laten wij niet doen, alsof wij deugen.
Wij mensen zijn om te beginnen levensdrift, wat niet anders wil zeggen dan dat wij door onbewuste krachten gedreven worden, waartegen het Ik, dat zich zeer menselijk voelt, omdat het denkt, zich verzet, hetgeen betekent, dat het zich tegen zijn aanleg, zijn levensbeginsel verzet en verhindert, dat dit zich ontwikkelt, des te heviger naarmate het meer tot het inzicht komt, dat de aanleg wit en zwart is.
Zo spreken wij bijv. over scheppende liefde en vernietigende haat en het ligt voor de hand te zeggen, dat deze twee nooit samen kunnen gaan, maar dit is een vergissing, want liefde is bereidheid tot zelfopoffering, waarin het negatieve Ik ondergaat.
Liefhebben is vrijwillig dienen en wie dit doet, wist zijn eigenbelang uit, maar daarmede niet zichzelf; integendeel vervolmaakt hij zichzelf doordat hij zich vervult door de ander; hij "groeit", wordt volmaakter en is daarom gelukkig. Alleen liefhebbend leeft de mens menselijk.
Maar wij kunnen niet alleen maar liefhebben, want er zijn altijd mensen, die ons afstoten, zoals er ook altijd dingen zijn, die wij lelijk vinden, omdat die mensen en dingen zich negatief verhouden tot ons persoonlijk. Analoog valt te redeneren over mensen en dingen, die ons vervelen. Hierin steekt geen kwaad, mits wij die mensen en dingen daarom maar niet veroordelen, want de onsympathieke of vervelende mens is ons onsympathiek, verveelt ons, maar zijn vrienden niet. Hij is niet absoluut onsympathiek of vervelend.
En de moordenaar ? Kan zeer wel een sympathiek mens zijn, al is hij op dat ene punt defect.
Zijn wij niet allen ergens defect ?
Het Ik, dat zich tegenover het niet-Ik stelt en uit hoofde van zijn identiteit met zichzelf alles wat het daarin opneemt goed noemt, alles wat er buiten blijft, afkeurt, scheidt zich van de wereld af, is niet in de wereld en is daardoor op verkeerde wijze mens, want zijn liefde is Ik-liefde.
Door deze instelling komt het niet tot vrijheid.
In het vorige hoofdstuk spraken wij over de westerse democratie en haar erkennen van het recht der wederpartij, waardoor de

 

- 13 -

geestelijke vrijheid dier wederpartij erkend werd. De verwording van onze tijd is een gevolg van het gebrek aan vrijheid, dat ons moderne mensen aankleeft.
Daarom is er ook van het christendom zo bitter weinig terecht gekomen; men heeft het als een historisch verhaal opgevat, waardoor de hoofdfiguur een makelaar geworden is in hemelse zaligheid voor het zich onsterfelijk wanende Ik. Reeds Augustinus sprak over egoïsme tot over het graf.
Psychologisch gezien is Christus met zijn twaalf discipelen als totaliteit de Mens, die zelfbewust wil worden - niet van het Ik-zijn, maar van het Mens-zijn - en die daartoe zijn Ik, d.w.z. zijn egoïsme wil overwinnen, wat niet gemakkelijk is, hetgeen het verhaal dan ook onomwonden vertelt, want in de hof van Gethsemane bidt (overweegt) hij nog of er geen andere weg is en aan het kruis klaagt hij, dat God hem verlaten heeft.
Het Ik staat het Mens-worden in de weg.
De twaalf apostelen zijn het totaal der menselijke psychische krachten, waarvan wij slechts willen noemen Johannes - de aanleg tot Mens-zijn, tot naastenliefde, Petrus - het oppervlakkig sentiment, dat wel gauw ja zegt, maar door zijn oppervlakkigheid verzaakt, zodra er gevaar dreigt, de mens dus, die het Mens-worden niet ernstig neemt en al gauw van mening is, dat hij zover is; Judas - de schaduw, het egoïsme, gericht op eigen voordeel, op het zakelijke, die de Mens verkoopt voor een handje geld.
In het verhaal wordt dan gezegd, dat het egoïsme de mensheid ten verderve voert, dat het tot zelfmoord leidt.
Nog een enkele figuur willen wij noemen: Maria Magdalena. Er komen veel vrouwen voor in het verhaal, maar zij zijn allen minder belangrijk dan Maria Magdalena.
Terwijl Jezus van zijn moeder zegt, dat hij niets met haar te maken heeft, zegt hij van Maria Magdalena dat van haar gesproken zal worden overal waar zijn naam genoemd zal worden. Zij is dus de uitverkorene, die bij hem behoort.
Wat is dan de betekenis van deze vrouw?
Zij was een hetaere, dus een liefde-vrouw, die geheel opging in de natuurlijke liefde en zich uitsluitend op het natuurlijke richtte. Tot zij Jezus onderkent, d.w.z. tot het inzicht komt,

 

- 14 -

dat de menselijke liefde meer is dan enkel natuurlijk. Maria Magdalena is de Liefde, de menselijke ziel, die dan ook volgens het evangelie van Johannes op Paasmorgen als eerste met Christus spreekt, aan wie hij zich het eerst vertoont en die de blijde boodschap gaat brengen.
Het is als een liefde-idylle, deze beiden op Paasmorgen bij het ledige graf, want elke levende liefde tussen man en vrouw is in principe de ontmoeting en wederzijdse spiegeling van geest en ziel in elkander, zodat zij samen eenheid zijn in liefdevolle redelijkheid.
De mens, die zweert bij het nuchtere, heldere verstand en zegt, dat dit dit en dat dat is en vooral dat wat van hem is niet aan een ander toebehoort, kan dit alles niet vatten en kan daarom wel geloven in de zegenrijke werking van napalm- en atoombom, zonder daarom zichzelf te veroordelen en zijn kerkbezoek te staken. Het gaat alles samen in heilloze verwarring.
Dit heldere en nuchtere verstand decreteerde in de vorige eeuw zijn almacht. Alles wat het niet volgens zijn eigen karakter kon verklaren, was onzin of minderwaardig: religie, kunst, primitieven, wijsheid en al het onnuttige, want het laat alles in nut opgaan. Het is practisch doordat het de inhoud, het wezen van de vorm abstraheert, aangezien het alles onderscheidt en hieraan vasthoudt.
Daardoor komt het niet tot eenheid, tot verzoening en is het in den grond der zaak de haat zelve en kan het de liefde niet vatten.
Het is egotisch * en niet erotisch. Zijn grondvorm is Ik = Ik en Niet-IK = Niet-Ik.
Het doet niet anders dan grenzen trekken en verzet zich hard- nekkig tegen de opheffing ervan.
Zo weten wij bijv. zeer goed, dat het nodig is om de souvereiniteit der staten op te heffen, omdat de wereld feitelijk een eenheid geworden is, maar het verzet tegen het prijsgeven der souvereiniteit is uiterst krachtig.
Het heldere, nuchtere verstand streeft er onafgebroken naar om de stoffelijke hulpbronnen te vermeerderen. Dit is het Amerikaanse ideaal en wegens de leuze: inhalen en voorbijstreven,

 

- 15 -

ook dat der Sovjet-Unie.
Het verstand kan niet anders, want het is Judas.
Het negatieve Ik n.l. dat het Andere niet kan begrijpen en dus niet in de geest kan opnemen, er niet geestelijk één mee worden kan, is gedoemd te trachten het Andere tot het zijne te maken door het feitelijk in zijn macht te krijgen.
Dit laatste kan het niet nalaten, omdat het menselijk denken is, ofschoon gebrekkig, want eenzijdig, en menselijk denken is in wezen denken tot eenheid.
De mens is eenheid van geest en natuur.
Alles wat hij tot het zijne maakt, maakt hij tot die eenheid.
De primitieven doen zulks door alles zo te beleven; wij moeten het doen door het tot eenheid te denken, waardoor het een geestelijke, innerlijke eenheid wordt, maar anders dan bij de primitieven.
Voorzoverre wij ons hiertegen verzetten, kunnen wij slechts pogen om enkel formele eenheid te bewerkstelligen door het bezit.
Hebben is zich vervolmaken op de verkeerde manier n.l. door het Niet-Ik tot Ik te maken zonder het Ik tot Niet-Ik te maken, een eenzijdige beweging, die het niet verder brengt dan tot uiterlijke eenheid, omdat het Ik er buiten blijft. En omdat dit verkeerd is, ontstaat nooit een volmaakte eenheid en blijft de eindeloosheid der begeerten, het eindeloos pogen zich uiterlijk te vervullen.
Dientengevolge is het negatieve Ik de hebberigheid zelve en altijd gericht op vermeerdering van welvaart.
Maar ditzelfde Ik luistert in alle gemoedsrust naar een preek over de tekst: "Verzamelt U geen schatten op de aarde" en zal, wanneer het op deze tegensprakigheid gewezen wordt, onmiddellijk klaar staan met aan het Ik-bewustzijn ontleende argumenten. Het denkt de dingen nu eenmaal uit elkaar en kan daarom het meest tegenstrijdige doen zonder dat het dit opmerkt, althans zonder dat het aarzelt omtrent de juistheid van zijn daden.
Een voorbeeld hiervan is de bewapeningswedloop, die volkomen in strijd is met het streven om de stoffelijke hulpbronnen te vermeerderen.
Stoffelijke hulpbronnen kunnen zowel ten goede als ten kwade

 

- 16 -

worden aangewend, maar het negatieve Ik beschouwt de aanwending voor oorlogsdoeleinden niet als aanwending ten kwade, aangezien het er altijd op uit is de Ik-souvereiniteit te handhaven, omdat het deze goed acht. En aangezien het het middel van het doel abstraheert, kan het niet inzien, dat het middel in dit geval zeker niet voor het doel geëigend is, omdat de oorlog geen geschikt middel meer is om macht te verwerven en evenmin om welvaart te vergroten, wat het Ik van het allereerste belang acht - de vergroting n.l. van zijn welvaart.
Verder weet iedereen uit de historie, dat oorlogsvoorbereiding tot oorlog leidt, maar iedereen ontkent dit ten aanzien van de huidige bewapening. De mensen zeggen n.l. wel, dat de geschiedenis zich herhaalt, maar zij doet dit telkens anders en daardoor leren zij er niets uit. Het historisch gebeuren is een ander gebeuren, dat toen plaats vond, en toen is niet nu.
Het verdient opmerking, dat het souvereine Ik druk doende is zichzelf te onttronen zonder dat het dit bemerkt; dit geschiedt n.l. door de allerwegen waarneembare tendenz tot dictatuur. Op internationaal gebied streeft de U.S.A. naar de dictatuur over andere staten door zijn hulpverlening en zelfs de handel te onderwerpen aan de voorwaarde, dat de andere staten de Amerikaanse buitenlandse politiek volgen.
Binnen de nationale grenzen zien wij de dictatuur op politiek gebied - de partijleiding en de eis tot gehoorzaamheid aan de leiding; op economisch gebied - de leiding der vakbeweging; op particulier terrein - de Amerikaanse "heksenjacht", die echter niet tot de U.S.A. beperkt is, maar wel volkomen in strijd met de vrijheid van geweten, dus juist op dat terrein, waarop niemand - ook niet de overheid - iets te zeggen heeft.
Het geweten is een persoonlijke aangelegenheid en niemand mag zich hierin mengen; op dit gebied is iedereen volkomen vrij. Wij verkondigen hier niets nieuws, want het is een oude zedelijke verworvenheid, waarvoor ons land tachtig jaar gevochten heeft, wat helaas langzamerhand vergeten wordt.
Dat de "heksenjacht" vooral in de U.S.A. zulke ontstellende vormen heeft aangenomen is een gevolg van het feit, dat daar te lande de vrijheid van den mens in zijn particuliere spheer nooit volledig erkend is. Wij behoeven slechts te denken aan

 

- 17 -

de onbeschaamdheid, waarmede Amerikaanse journalisten in het privéleven van hun medeburgers wroeten en hun "bevindingen" ter publicatie vrij geven, opgesmukt met alle laster en humbug, die zij er aan toe kunnen voegen om het verhaal vooral pakkender te maken. Niemand wordt daarginds ontzien - in naam der democratie, die zich in waarheid hiertegen verzet.
De dictatuur is volkomen in strijd met het karakter der westerse cultuur, omdat zij gehoorzaamheid eist en afstand doen van het eigen geweten. Eén Ik zwelt op tot super-Ik en doodt alle anderen. Het is een massale gewetensverkrachting, maar zij wordt desalniettemin geaccepteerd, terwijl men anderzijds vol afschuw spreekt over de dictatuur in de Sovjet-Unie.
Attlee's actie tegen Aneurin Bevan is in de grond der zaak niet anders dan de acties in de Sovjet-staten tegen afwijkingen naar links of rechts. Het uitstoten van ambtenaren wegens hun communistische overtuiging, het weigeren van visa, het uitwijzen van vreemdelingen, het veranderen van kieswetten enz, alles wijst in dezelfde richting.
In het verschijnsel der dictatuur openbaart zich de principiële verkeerdheid van het negatieve Ik, dat niet bespeurt, dat het het verkeerde middel toepast, wat alweer begrijpelijk is, doordat het - zoals alles - ook doel en middel uit elkaar denkt.
Natuurlijk kunnen wij dit doen, maar het middel heeft zijn doel aan zich en is er dus in werkelijkheid niet van te scheiden.
Toepassing van het middel is verwerkelijking van het doel.
Een breekijzer heeft zijn doel aan zich, n.l. het breken, anders was het geen breekijzer.
En oorlogstuig is oorlogsmiddel en beslist geen vredesmiddel, maar ondanks eeuwenoude ervaring blijft het negatieve Ik volhouden, dat de bewapening tot handhaving van de vrede dient en de dictatuur tot die der vrijheid.
Doordat het negatieve Ik deze fout maakt, krijgt het onbewuste de gelegenheid om zich door te zetten tegen alle redenering van het Ik in. Het onbewuste interesseert zich niet voor het Ik, voorzoverre het erdoor belemmerd wordt in zijn ontplooiing. Waar het individuatie-proces stokt, ontstaat spanning tussen het bewustzijn en het onbewuste, die een dergelijke intensiteit kan aannemen, dat individuen in de krankzinnigheid en de zelf-

 

- 18 -

moord en volkeren in de massa-psychose en de massa-zelfmoord gedreven worden.
Egotisme en doodsdrift gaan samen, waartegenover het erotisme * gepaard gaat met de levensdrift.
Met het erotisme weet de egotische mens uiteraard geen raad met als gevolg, dat hij ook het sexuele leven niet juist weet te beoordelen en zulks te minder, omdat het sexuele leven tot het minderwaardig geachte driftleven behoort.
Daarom is getracht de geslachtsdrift fatsoenlijk te maken door het huwelijk, maar het enkele fatsoen is als louter formaliteit niet veel zaaks, terwijl de moeilijkheid bovendien niet opgelost wordt op deze manier, want de sexuele drift is een natuurlijke uiting van de oer-scheppingsdrang en veel te groot om in een huwelijk volledig te worden bevredigd.
De scheppingsdrang in ons is trouwens ook te groot om zich enkel sexueel te kunnen afreageren, terwijl hij bovendien, omdat hij menselijk is, niet in sexualiteit kan opgaan, want wij zijn meer dan natuur en wezenlijk er bovenuit.
Daardoor kunnen wij om te beginnen onze geslachtsdrift tot erotiek verheffen, waarin zij esthetische beleving wordt.
Onder erotiek versta ik het eenheidsgevoel, dat zich ook zinlijk (sexueel) wij verwerkelijken, wil beleven. Als eenheidsgevoel is het zedelijk en zedelijke zinlijkheid in esthetiek.
De erotische beleving is dus van menselijk standpunt bezien altijd in orde, omdat zij zedelijk is. De erotiek draagt haar rechtvaardiging in zichzelf.
Omdat echter het egotische Ik niet tot erotiek in staat is en voorzoverre zij deze ervaart, de ervaring niet kan onderkennen als zedelijk krachtens haar wezen, zoekt zij naar middelen om haar alsnog zedelijk te maken, waarvoor zij het huwelijk gebruikt, dat traditioneel gegeven is.
Wegens zijn abstracte karakter neemt het Ik dan verder genoegen met de vorm van het huwelijk, ongeacht de inhoud en dus zonder in aanmerking te nemen of de verhouding wel in zichzelf zedelijk is.
De vorm kan dientengevolge een volstrekt onzedelijke verhouding inhouden; dat deert niemand.
Deze toestand behoeft niet van den beginne aanwezig te zijn,

 

- 19 -

maar kan evengoed op den duur ontstaan, doordat het blijkt, dat het element der projectie, dat bij elke erotische verhouding optreedt, te groot was, of doordat beiden in hun verdere ontwikkelingsproces te veel gaan verschillen, zodat de identiteit te gering wordt of vrijwel verdwijnt.
In zulke gevallen wordt de verhouding overwegend, zo niet volkomen, sexueel en dus den mens onwaardig.
Aan kerkelijke zijde zoekt men de oplossing van het sexuele vraagstuk dikwijls in de voortplanting en ofschoon deze inderdaad tot het scheppen behoort, is het scheppen hierbij beperkt tot het natuurlijke en het doel de instandhouding van de soort, welk doel onbewust ook door de dieren wordt nagestreefd en hun voornaamste zo niet enige scheppingsdoel is.
Voor de mensen is dit een beetje armzalig, want zij zijn meer dan dierlijk.
Het verdient opmerking, dat de kerkelijke moraal evenals de burgerlijke door haar afwijzende houding ten aanzien van het geslachtsleven en haar monopolisering van het huwelijk als de enige zedelijke vorm ervan, juist de strekking heeft de mensen in pure sexualiteit te binden.
Het gevolg hiervan is veelvuldig het zoeken van buitenechtelijke erotische verhoudingen of, indien hieraan niet wordt toegegeven, het verdringen, waardoor de levensdrift zich tegen het individu keert of tegen de buitenwereld.
De levensdrift is n.l. sexueel-agressiviteit, een ongescheiden onderscheiden eenheid, die zich zowel op sexuele als op agressieve wijze kan verwerkelijken; de ene wijze van verwerkelijking kan in de andere overgaan.
Wanneer nu de sexuele wijze van uiting wordt versperd, laat de levensdrift zich op agressieve wijze gelden. Keert zij zich zo tegen het individu, dan is het gevolg een neurose, psychose of zelfmoord, welke laatste zowel bewust als onbewust kan plaats vinden.
Bij bewuste zelfmoord staat het Ik in dienst van de levensdrift, in het andere wordt het onder de voet gelopen.
Nu zullen velen zich afvragen hoe het mogelijk is, dat de levensdrift zich als doodsdrift laat gelden.
Leven is scheppen en vernieuwen, maar het nieuwe ontstaat

 

- 20 -

alleen door iets anders op te offeren en aangezien het onbewuste als aanleg blind is en zich moet doorzetten, offert het zo nodig het bewustwordingsproces of zelfs het totale individu op.
Dit onbewuste is het ongedifferentieerde algemene, de ongedifferentieerde aanleg tot mens-zijn en wanneer het Ik-bewustzijn verstart, houdt het de ontwikkeling van de aanleg, het individuatie-proces tegen, wat op den duur onmogelijk is, zodat dit proces zich eventueel revolutionair doorzet. Het bewustwordingsproces kan niet stilgezet worden, maar wel eventueel opnieuw beginnen want het is een oneindig proces.
De doodsdrift is in dit geval het verzet van het bewustwordingsproces tegen zijn verstarring. Dit is echter niet de enige oorzaak, waarom de levensdrift zich als doodsdrift, dus agressief, laat gelden, want zij speelt ook haar rol in de religieuze spheer waar zij zeker niet minder belangrijk is, omdat de religiositeit een onuitroeibaar principe is in de totaliteit der psyche. Over deze kwestie spreken wij in een der volgende hoofdstukken. Wij willen hier nog slechts opmerken, dat het individu niet van absoluut belang is voor het onbewuste als aanleg omdat dit laatste algemeen is. Wanneer dan ook verstarring intreedt van het bewustzijn als dit bepaalde, dus eenzijdige Zijn, wordt de feitelijke verhouding negatieve werkelijkheid; spanning, die eindigt met een overwinning van het onbewuste.
Naar buiten, dus tegen andere individuen, kan de doodsdrift zich uiten als moordzucht, zowel individueel als collectief - nationaal-socialisme, oorlog; in al deze gevallen is zij revolutionair en doorbreekt de door het bewustzijn opgeworpen barricaden. Wanneer het bewustzijn vasthoudt aan onveranderlijke en absoluut geldende normen, die het onaantastbaar verklaart, staart het zich blind, waardoor het zichzelf ontkent en als de geestelijke klaarheid tenietdoet, en door deze zelfverblinding levert het zich over aan het blinde onbewuste, dat als het Oer-Zijn een veel grotere kracht bezit.
Wij leven nog maar sinds enkele duizenden jaren bewust en bovendien is ons bewustzijn er pas mee begonnen de primitieve mens te ontdekken, die ook wij zijn.
Koortsachtig doorvorsen wij de buitenwereld, maar onszelf willen wij gemeenlijk nog niet doorvorsen.

 

- 21 -

Tot voor kort spraken wij over primitieven als over wilden. Dit is voorbij, maar ons primitivisme draagt nog altijd het stempel van de wilde, die wij als minderwaardig beschouwden en wanneer het om onszelf gaat, nog steeds als zodanig opvatten. Vandaar dat de wilde in ons bezig is los te breken, zoals de tweede wereldoorlog ons getoond heeft. Het waren niet alleen de Duitsers, die de barbaar uithingen.
Zo graniethard is het nuchtere, heldere verstarde Ik in zijn Identificatie met zichzelf, dat vele Amerikanen liever de wereld zien ondergaan, dan dat zij de souvereiniteit van het eenzijdige Ik willen opgeven.
"Ik" ben een Amerikaan - Ik = Ik en dus goed want volslagen identiek - het Amerikanisme is dus goed. En aangezien het Amerikanisme dit goede is, is dat andere niet goed.

Het Ik verhoudt zich tot het onbewuste als het punt tot de ruimte en wordt dan ook door niemand als ruimtelijk ervaren, wat wel het geval is met het onbewuste.
En wanneer het Ik zich in zichzelf vervolmaakt door zich te doordenken tot Wij, verandert niets aan zijn verhouding tot het onbewuste, omdat het zich doordenkende tot ideële eenheid komt, welke eveneens niet ruimtelijk wordt ervaren.
Bovendien komt het zich doordenkende tot het inzicht, dat het steeds geboren wordt uit het duister, zoals het kind uit de duistere moederschoot, waaruit dan te concluderen is, dat aan het Ik-bewustzijn het duistere onbewuste is voorondersteld, welk onbewuste het algemene is als tegengesteld aan het Ik als het verbijzonderde, de abstracte verbijzondering ervan.
Elk Ik is ook algemeen, is verbijzondering van algemeenheid, bijzondere algemeenheid en als zodanig zijn Wij allen meer dan Ik.
Wij zijn meer dan Ik omdat en voorzoverre wij nog niet Ik zijn en wij zijn het, omdat en voorzoverre wij tot het inzicht komen, dat Wij ieder voor zich Ik zijn.
Het Ik is enkel denkbaar, is gedachte en het denken is niet zonder het Ik, want "Ik" denk. De gedachte is ideële zuiverheid, maar niemand is enkel denken en dus is niemand enkel zuivere idealiteit.
Natuurlijk kunnen wij ons dit wijs maken door alles wat wij

 

- 22 -

doen met een z.g. logisch argument, dat wij in onze gedachtenwereld vinden te verklaren. Zo kunnen wij bijv. zeggen, dat wij boos werden, omdat iemand ons het een of ander kwaad aandeed. Maar dan moeten wij om te beginnen bedenken, dat wij, als wij boos zijn, slecht zijn, want het boze is het slechte, en dat wij dus de aanleg tot slechtheid hebben. En verder moeten wij ons afvragen hoe het mogelijk is, dat wij het kwade in het doen van de ander onderkenden. Dit is immers slechts mogelijk, doordat wij het kwaad kennen. Vandaar de tekst: "Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt". Wie een oordeel uitspreekt over een ander, oordeelt over zichzelf.
In zijn werk over de verschillende menselijke typen citeert Jung: "Denken is moeilijk, daarom oordelen de mensen liever". Het eenzijdige Ik oordeelt zichzelf voortdurend door zijn doen en laten en door de werkelijkheid, die het tot stand gebracht heeft, de huidige chaotische en uiterst gevaarlijke werkelijkheid.
Al te simpel, maar ook al te goedkoop, zoekt het zich vrij te pleiten door de oude symboliek van de zondebok - Joden, kleurlingen, Russen, Amerikanen - allen fungeren als zondebok voor het een of het andere Ik.
De zondebok diende om het volk het gevoel te geven van bevrijding van schuld. In zoverre dit door het moderne zondebok-systeem bereikt wordt, toont dit systeem ons primitivisme.
Het wegnemen van schuldgevoelens wordt ook bereikt door de dictatuur, omdat de dictator vader-imago is en voor het abstracte Ik dus de zedewet. Wat vader zegt, is juist; wat vader beveelt moet gedaan worden. Befehl ist Befehl. Dit geldt voor alle legers. Elk leger is een dictatoriale instelling, ook in de democratische landen.
Voor elke dictatuur - politiek, militair, economisch, religieus - is het noodzakelijk, dat de mensen zich kinderlijk instellen en zich als onvolwassenen gedragen.
Bij primitieve volkeren is de dictatuur allerminst gebruikelijk. De macht van het stamhoofd houdt slechts stand, zolang hij blijk geeft macht te bezitten en zij berust niet op terreur, maar op magie.

 

- 23 -

Dat het volwassen Ik de dictatuur aanvaardt, is gevolg van het zich blind staren; het weet niet, wat het doet. Daarom weet het ook niet, dat verachting van het sexuele hetzelfde is als verachting voor de vrouw, welke o.a. tot uitdrukking komt in de geldende moraal, alle gepraat over de hoogstaande echtgenote en de eerbiedwaardige moeder ten spijt.
En anderzijds ziet men daarom het zich uitleven zo gretig aan voor progressiviteit; het blinde Ik laat zich hierbij bedriegen door het onbewuste en stelt zich zoals gebruikelijk tevreden met een bewust argument.
Uitleven is niet de ware weg, wat onmiddellijk duidelijk is, wanneer wij over moorddadige aanleg spreken.
Wat nodig is, is dat wij ons doorleven d.w.z. openlijk aan onszelf erkennen wat er alzo in ons leeft aan natuurlijke verlangens; anders gezegd: dat wij de moed hebben onze schaduw te erkennen en ten volle uitdenken wat wij precies zouden willen doen, ook eventuele perversiteiten en misdaden. Want dit alles zijn wij ook.
Wij moeten ons niet voor onszelf schamen, dat wij zijn zoals wij zijn, want zo zijn wij geboren, met die aanleg. Schaamte bewerkt minderwaardigheidsgevoelens en maakt ons zwak. Maar wij moeten er ook niet prat op gaan, want het is geen eigen verdienste, dat wij zo zijn. Zelfverheffing is ijdelheid en wij moeten bedenken, dat ijdel hetzelfde betekent als ledig. Een ijdel mens is in zoverre een leeghoofd en wie er prat op gaat, dat hij de moed heeft om zijn schaduw te laten heersen, moet begrijpen, dat hij het knechtje van Mephisto is en dus zeker geen verheven positie bekleedt.
Zelfverachting en zelfverheffing werken elk op haar wijze negatief. Doorleven daarentegen werkt positief, omdat wij leren onszelf bewust te aanvaarden, zoals wij zijn, en niet ons dwingen in een onoprechte levenshouding, niet onze ogen sluiten en ons daardoor blind overleveren aan blinde machten.
Er is geen mens zonder schaduw en zonder zijn schaduw te erkennen wordt niemand mens, want slechts door hem te erkennen kunnen wij hem dienstbaar maken aan onze ware menselijkheid, zoals het geval is met de Mephisto van Faust.

 

- 24 -

Mephisto is een en al hulpvaardigheid, al ontkennen wij niet, dat hij zijn eigen bedoelingen heeft, wat vanzelf spreekt, want voorzoverre hij identiek is met zichzelf, acht hij zich goed.
Hij is ook het andere van zichzelf - Faust - maar in zijn eenzijdigheid ziet hij Faust alleen als de Andere, die hij in zijn macht wil brengen en voor zijn eigen doeleinden gebruiken. Zolang Faust zich door zijn schaduw laat misleiden (verblinden) brengt hij allerlei onheil te weeg, al zijn er momenten van geluk. Het onheil overweegt en doet tenslotte alle mogelijkheden van geluk teniet.
Op dit punt gekomen begint de rol van zijn schaduw tot Faust door te dringen en van nu af aan maakt hij hem ondergeschikt aan zijn (Faust's) doeleinden: menswording.
Het is de geschiedenis van Odysseus en Peer Gynt, van Maria Magdalena en de Verloren Zoon - de mens moet zich door het natuurlijke heen aan de macht van het natuurlijke ontworstelen, door ziende te worden. Dit vertellen ook de sprookjes, die eindigen met de woorden, "en zij leefden lang en gelukkig".
De prins is het bewustzijn, maar niet het egotische Ik-bewustzijn. Zij trouwen immers en dus is dit bewustzijn erotisch. Het zichzelf verblindende Ik laat zich door zijn Mephisto leiden en koestert zich in zijn Caesarwaan, waarbij het zich in- beeldt klaar ziende te zijn.
Ik = Ik. Een misdadiger is een misdadiger en slecht. Ik ben geen misdadiger en dus niet slecht. Een vergissing - wij allen zijn misdadigers, al is de psychische structuur van de meesten onzer toevallig zo, dat de strafrechterlijke misdadigheid niet doorbreekt.
Wie verwenste nooit iemand, vergold nooit goed met kwaad, behield nooit een geleend boek, vergat nooit een rekening te betalen, loog nooit, liet nooit een mens in nood in de steek? En laten wij gezamentlijk niet de millioenen hongerenden in de steek?
Daar moeten de betreffende regeringen voor zorgen!
Want wij zijn dezen en zij die.
Ook de sexualiteit behoort tot Mephisto en is dus dienstbaar te maken aan Faust. De dienstknecht of dienstmaagd is niet

 

- 25 -

verachtelijk.
De sexueel-agressiviteit is de natuurlijke grondslag van waar uitgaande wij het isolement, waarin het individuatieproces ons aanvankelijk voert, kunnen doorbreken. Hoe sterk de behoefte daaraan is, bewijst het existentialisme.
Maar zolang de sexualiteit als zwijnerij veroordeeld wordt, is doorbraak uitgesloten en leidt de liefde een kommervol bestaan. Sprekende over liefde behoeven wij niet altijd te denken aan de hoogste sferen; de mensen verschillen en ook hun liefde-mogelijkheid is verschillend.
De liefde is een huis met vele verdiepingen; in de benedenste verdieping kan het wild toegaan. Maar waarom zou het slecht zijn als twee in diepste zinlijkheid samen genieten en hun eenheid beleven ? Wij zijn ook primitief en dit kan zich zeer sterk en direct laten gelden.
Wanneer de scheppingsdrang uitermate groot is, is de sexualiteit het ook en zal voorzoverre zij niet vergeestelijkt kan worden en bovendien als compensatie der vergeestelijking zich eventueel met oergeweld rechtstreeks uiten als diep donkere erotiek. Vandaar het gezegde: "hoe groter geest, hoe groter beest", wat onjuist is, omdat de grote geest nooit geheel van zijn geestelijke grootheid verlaten is, ook niet wanneer deze zich uit als de voornoemde erotiek.
Erotische beleving is wisselwerking en hierom gaat het tussen mensen.
Hoe meer het sexuele als de natuurlijke grondslag der erotiek en der mensenliefde erkend wordt, des te menselijker de wereld worden zal, des te groter de vrijheid, want deze is de waarheid, het wezenlijke van de mensen.
Als geestelijk wezen is de mens vrij, want niemand kan gedwongen worden te denken wat een ander denkt. Wel kan hij er toe worden verleid en millioenen laten zich ertoe verleiden, waarmede zij hun vrijheid prijsgeven.
Erotiek is esthetiek en andersom, maar als kunst is de esthetiek gedesexualiseerd; wel is zij zedelijke zinlijkheid, maar een zinlijkheid, die zich niet meer rechtstreeks sexueel uit, niet meer in deze vorm optreedt. Daarom is kunst te begrijpen als abstracte erotiek of erotische abstractheid, waarbij dan

 

- 26 -

te bedenken is, dat zij door het erotische element gemakkelijk erotiserend kan werken. Wordt zij gebruikt om sexualiserend te werken, dan wordt zij geperverteerd.
Evenals de kunst is ook de religie erotisch en toont haar geschiedenis eenzelfde desexualisatieproces.
Dat de mens hiertoe de strekking heeft, is gevolg van het feit, dat hij wezenlijk boven de natuur uit is en dit wil verwerkelijken.
Erotiek, kunst, religie zijn alle eenheidsbeleving, maar terwijl de erotiek ook vitaal is, zijn kunst en religie de vitale sfeer te boven.

------

 

-27-

HOOFDSTUK III.

Modern primitivisme.

Op het gebied der kunst, religie, wetenschap en wijsbegeerte zijn momenteel verschijnselen waar te nemen, die wijzen op het veldwinnen van het primitieve bewustzijn ten koste van het moderne.
Alvorens wij deze verschijnselen bespreken, zal het nodig zijn aandacht te besteden aan het primitieve bewustzijn, zoals wij dat leren kunnen uit de thans nog levende primitieve volkeren. In Australië, Nieuw-Guinea, de eilanden der Stille Zuidzee, de beide Amerika's, de Poolgebieden en Afrika.
De primitieve mens denkt, maar zijn denken is nog allerminst zuiver, doch in hoge mate geladen met affectiviteit, daar het nooit vrijstaat van de participation mystique.
Objecten zijn voor hem niet zo maar dingen, planten, dieren, mensen, maar meer dan dat, want alles is in sterkere of minder sterke mate een concentratie van mana, wat wij het beste door het woord Energie kunnen vertalen, mits wij hierbij niet denken aan ons begrip van energie, dat wij zowel physisch als psychisch aanwenden en nadrukkelijk onderscheiden. Voor het primitieve bewustzijn bestaat dit onderscheid niet, aangezien het geen onderscheid maakt tussen physisch en psychisch, noch tussen mens en dier en plant en ding. Voor dit bewustzijn is de mens geen mens maar een verschijningsvorm van mana, die in principe niet verschilt van andere dergelijke verschijningsvormen. Verder kent dit bewustzijn vrije concentraties van mana - de geesten.
Maar met dat al zegt ditzelfde bewustzijn dus, dat de werkelijkheid iets anders is dan ze schijnt; het voegt aan de werkelijkheid iets toe van zichzelf, iets dat het in zichzelf voelt en dat het mana noemt. Daarom is het met de gegeven werkelijkheid niet tevreden zoals ze is, maar verandert haar ook feitelijk - tatoueren, kleding, sieraden.
Kleren en sieraden echter zijn niet dingen, die los staan van de eigenaar; zij zijn mede die eigenaar zelf en wanneer deze iets van zichzelf weggeeft, geeft hij zichzelf weg, en het is nodig te geven, omdat daardoor participatie bewerkt wordt.

 

- 28 -

Anderzijds vereist elke gave een tegengave, omdat wegens de mana-gedachte de oorspronkelijke gever macht krijgt over de begiftigde, die zich derhalve haast het evenwicht te herstellen, want evenwicht is de grondwet der wereldorde.
Aangezien geen onderscheid gemaakt wordt tussen uiterlijk en innerlijk, kan een uiterlijke verstoring door een magisch ritueel worden hersteld. Deze gedachte werkt zeer lang door.
Wanneer in het keizerlijke China een natuurramp had plaats gevonden, ging de keizer naar het altaar des hemels in de Verboden Stad om door gebed het evenwicht te herstellen.
Dit alles was uiterst ceremonieel en het voorgeschreven ritueel moest stipt in acht genomen worden; elke nalatigheid, elke vergissing, hoe klein ook, zelfs elke onzuivere gedachte maakte het keizerlijke gebed waardeloos.
Natuurlijk was dit alles tenslotte in de keizerlijke sfeer en de aristocratische kringen een traditionele formaliteit geworden, evenals zulks bijv. in het keizerlijke Rome het geval was met de godsdienst, de wichelarij enz. maar desondanks werd het gehandhaafd, waardoor het de vooruitgang belemmerde.
De betekenis van de revolutie van Soen Yat Sen is dan ook geweest, dat China uit het primitieve patriarchale stadium in dat van het moderne bewustzijn gekomen is en het is niet alleen arrogant maar getuigt ook van wanbegrip, wanneer wij den Chinezen doen weten, dat wij hun evolutie niet aanvaarden zoals zij verloopt, hetgeen wij doen, wanneer wij Mao Tsze Toeng niet accepteren.
Hoewel Rusland niet zo primitief was als China, was het toch ook niet modern bewust onder de tsaren. Het regiem was door en door patriarchaal, het volk mocht niet denken; onderwijs was uit den boze; van persoonlijke vrijheid was geen sprake.
Nog is er veel te wensen overgebleven, maar dit verandert niets aan het feit, dat Lenin de Russen met geweld in de fase van het moderne bewustzijn gestoten heeft.
Weliswaar verlopen de zaken in Rusland sindsdien anders dan wij wenselijk achten, maar ook hier past ons bescheidenheid en tenminste een poging tot begrip. De Russen zijn Slaven en als zodanig anders dan wij.
Hoe verstarder het traditionele, des te heviger het geweld, dat

 

- 29 -

nodig is om het op te ruimen en om de mensen uit hun dommel te wekken. Er is geen revolutie mogelijk zonder terreur; daarom is het beter revoluties te voorkomen.

De gedachte van het evenwicht beheerst het gehele leven der onvervalste primitieven, inclusief het economische, dat n.l. niet door het winstbejag beheerst wordt.
Primitieven werken alleen voorzoverre de stamzeden het voorschrijven. Hebben zij veel goederen opgestapeld, dan is het allerminst uitgesloten, dat zij op een gegeven ogenblik koortsachtig gaan weggeven en zelfs goederen vernietigen.
Het gaat erom mana in circulatie te brengen of vrij te maken, wat onontkoombaar is, omdat anders het leven geen voortgang kan hebben.
Door goederen te vernietigen maakt de primitief mana vrij, eigen mana, waardoor hij in leven blijft.
Geven, vernietigen hebben magische waarde.
De magie is een bewijs, dat de primitief niet gelooft, dat er iets vanzelf gebeurt.
Alles wat is, is een gebeurtenis en elke gebeurtenis een object dat dus te beïnvloeden is door magie, want men kan mana tegenover mana stellen.
Stamhoofden, toverdokters zijn sterker met mana geladen dan gewone stamleden en hebben dus grotere macht. De stamhoofden bekleden hun functie dank zij hun geboorte, zoals de Brahmanen religieuze waardigheid hebben, omdat zij in de Brahmanenkaste geboren zijn.
Evenals een enkele maal het totemdier, kon ook het stamhoofd geofferd worden om het hem inwonende mana vrij te maken ten behoeve van de stam. Ten onrechte heeft Freud dit uitgelegd als een bewijs van het Oedipuscomplex; de primitieve mens is geheel anders dan Freud hem gezien heeft en is niet te verklaren uit Oedipuscomplexen en moederbindingen. Hij is - om met Malinowski te spreken - geen in de wildernis losgelaten Europese burgerman, maar is zich op zijn bepaalde wijze bewust van de wereld en van zichzelf, en dit bewustzijn is alleszins oorspronkelijk en autonoom; het resulteert niet uit verdringingen. Ook wanneer de zoon van het stamhoofd, na zijn vader gedood

 

- 30 -

te hebben, zijn moeder bijsliep, is dit geen kwestie van een Oedipuscomplex.
Vader en zoon, moeder en dochter zijn dezelfden; verder is de geslachtsgemeenschap met mana geladen, die door die gemeenschap vrijkomt en wordt overgedragen.
De bijslaap met de moeder is dan de herhaling van die, welke de vader met haar pleegde en ritueel. Zonder herhaling en zonder voortdurende zorg om de manastroom te doen voortvloeien zou het leven ophouden.
Door deze rituele bijslaap volgt de zoon de vader op, wordt hij ingewijd.
Door zijn geboorte is hij opvolger, maar dit feit alleen is onvoldoende, want voor het primitieve bewustzijn is het leven in de hoogste mate de reële daad.
Leven is doen en de primitief kent slechts het actuele, niet als afzonderlijkheid maar in en als het geheel, als de totale situatie, omdat hij alles als totaliteit beleeft. Hij is niet in staat om te abstraheren en daardoor niet om te generaliseren, zodat hij ook niet of nauwelijks kan tellen; zijn telvermogen kan reeds zijn uitgeput bij twee: een - twee - veel; soms gaat hij verder tot drie, tot vijf, tot twintig, dertig, maar van eindeloos doortellen is geen sprake; het primitieve tellen is begrensd en wat de grens overschrijdt is veel, wat hetzelfde betekent als ontelbaar, oneindig.
Bij ons speelde het getal duizend in de middeleeuwen nog de rol van limietgetal; vandaar dat angst de middeleeuwers aangreep, toen het jaar duizend naderde.
Met duizend begon de oneindigheid, hetgeen door het christelijk bewustzijn werd opgevat als de ondergang der wereld en het laatste oordeel.
Doordat hij niet kan abstraheren en generaliseren, is de primitieve mens niet in staat uit zichzelf tot wetenschap te komen, maar hij heeft daaraan generlei behoefte, want hij beleeft de wereld.
Dit beleven is zijn gevoel van er bij te behoren en in te participeren en is zijn wijze van kennen. Hij participeert in zijn stam, zijn totem, in dieren en dingen, in zijn geboortegrond.

 

- 31 -

Geen mens kent sterker het heimwee dan de primitief; geen mens heeft een verbluffender oriëntatievermogen.
Doordat hij niet abstraheert, is hij alles wat hij uitbeeldt - maskerdansen, luipaardmannen - en is wat hij droomt een echte daad van hem zelf, waardoor bijv. gedroomd overspel strafbaar zijn kan.
Laat niemand denken, dat hij een dergelijke droom niet zal vertellen. Hij heeft overspel gepleegd en dus het evenwicht verstoord, dat hersteld moet worden.
Al deze gedachten vinden wij niet slechts bij Papoea's en Australiërs, Roodhuiden en Eskimo's maar evenzeer in de oude Keltische religies. Het is nog niet zo heel lang geleden dat onze voorouders zuiver primitief waren en het is voor ons gewenst dit niet uit het oog te verliezen en vooral te leren inzien, dat onze kinderen als primitieven geboren worden, een feit, waarmede de opvoeders veel te weinig en vaak in het geheel geen rekening houden.
Daarom zijn sprookjes voor kinderen werkelijkheid evenals dromen en mythen en daarom ook kent het kind taboes.
Het is een bekend verschijnsel, dat kinderen sprookjes tot in den treure kunnen aanhoren en dat de verteller er niets aan mag veranderen. Het sprookje is n.l. een mythisch gebeuren in de oer-tijd, die geen bepaalde tijd is, geen jaartal heeft, maar aangeduid wordt met de woorden: "Er was eens". Door de herhaling wordt het gebeurde opnieuw werkelijkheid, maar om te kunnen participeren is het nodig, dat volstrekt nauwkeurig herhaald wordt. Vandaar ook de betekenis van de zeden en gewoonten, die macht hebben en nauwkeurig moeten worden nagevolgd.
Het zou verkeerd zijn te denken, dat het sprookje of de mythe als bovennatuurlijk wordt opgevat; er bestaat geen onderscheid tussen natuur en bovennatuur en dus is niets bovennatuurlijk, noch natuurlijk.
"Er was eens", "In den beginne" - deze woorden geven de oertijd aan; onze meetbare tijd bestaat niet en kan niet bestaan, Het primitieve tijdsbewustzijn is misschien het duidelijkst uit te drukken door Bergson's begrip "la durée", en het is vanzelfsprekend met mana geladen.
Er is geen meetbare tijd, er is geen begin en geen einde; dit geldt ook voor geboorte en dood. Alle gebeuren is eindeloos,

 

- 32 -

maar voorwaarde is de herhaling.
Niets is algemeen, daarom is niets wetmatig, want om tot het begrip wetmatigheid te komen, moet men kunnen abstraheren en generaliseren.
Omdat niets wetmatig is, is alles toevallig zoals het is, maar had het ook anders kunnen zijn. Maar omdat het nu eenmaal zo gebeurd is en niet anders, moet de mythische gebeurtenis herhaald worden, want elke gebeurtenis werkt mede aan het totale evenwicht.
Alles is toevallig, alles is dus mogelijk, maar niet elke mogelijkheid is gewenst; vandaar het taboe, dat een zo sterk levende realiteit is, dat vele primitieve gemeenschappen zonder enig sociaal gezag leven, zonder politie, justitie, rechters, controlerende instanties enz.
Wie een taboe geschonden heeft, al is het in de droom, vertelt het aan zijn stamgenoten en overlegt met hen, inclusief hoofd en toverdokter welke straf noodzakelijk is.
Men kan moeilijk zeggen, dat deze mensen in zedelijk opzicht op een lager peil staan dan wij; eerder is in vele opzichten het tegendeel te beweren.
Wel lopen de vrouwen veelal met ontblote borsten en de meisjes en jongens geheel naakt, maar het geslachtelijke is voor hen meer dan enkel sexueel - het is religieus.
Een pater, die onder Z.Amerikaanse Indianen werkte, vertelt, dat hij eens een meisje, dat veel bij hem kwam om naar hem te luisteren, aanraadde haar geslachtsorgaan te bedekken, waarover zij in grote verlegenheid geraakte. Wanneer zij dit zou doen, zou iedereen het opmerken en juist aan dat orgaan denken.
De pater, die Jezuït was, begreep het onmiddellijk en nam zijn raad terug.
Men behoeft geen bewonderaar te zijn van de Jezuïtenorde om te erkennen, dat haar leden vaak een groot begrip hebben getoond voor primitieve volkeren, zodat zij ze niet op dezelfde wijze behandelden als geciviliseerde. Het is de Jezuïten en alle mogelijke andere zendelingen erom te doen "heidenen" te bekeren tot het christendom, maar zij zijn niet alle even "soepel";
voor velen is het dogma onwrikbaar en geldt de levende mens niet.

 

- 33 -

Uiteraard staan wij sceptisch tegenover de christelijke overtuiging van z.g. bekeerde primitieven. Vaak is het ondoenlijk hen te bekeren, omdat Jezus vanzelfsprekend mythisch moet zijn, wat echter onherroepelijk meebrengt dat er sporen van hem aanwijsbaar moeten zijn uit de oertijd. Zonder realiteit geen mythe en zonder deze geen waarheid, die immers niet abstract is, maar feitelijk.
Daarom zullen vele primitieven eerder een auto als herhaling van een mythische gebeurtenis aannemen dan Jezus.
Hieruit is het verklaarbaar, dat in de middeleeuwen veelvuldig gewerkt werd met splinters en spijkers van het kruis en met heilig bloed en andere relikwieën; men had realiteiten nodig om de mensen te overtuigen, omdat deze mensen nog in hoge mate primitief waren.
Voor zoverre dit thans nog uitwerking heeft, bewijst het slechts hoe primitief de betrokkenen nog steeds zijn.
Ook de mis is trouwens een dagelijkse herhaling van het oergebeuren en dus een primitief ritueel; waarbij de transsubstan- tiatie vanzelfsprekend is.
De r.-k.godsdienst is in hoge mate afgestemd op het primitieve bewustzijn en kan daarom niet samenwerken met de protestantse kerken, die het denken en daarmede het moderne bewustzijn tot een integrerend element van de godsdienst gemaakt hebben.
Terwijl het protestantisme derhalve meedoet in het individuatieproces, zij het halfslachtig, doet het rooms-katholicisme dit niet, maar houdt haar leden in religieus opzicht in de pretradionele spheer, waarin mythe, ritus en magie een beslissende rol spelen. Het magische element is gelegen in de vastgestelde formules, welke van zonden bevrijden enz. en die analoog zijn aan de bezweringsformules der toverdokters.
Ook het woord heeft bij de primitieven magische kracht en wordt zelfs tegen natuurverschijnselen aangewend. De primitieve mens is niet nederig, onderwerpt zich niet devoot, maar staat in voortdurende strijd om de wereld te beheersen en in evenwicht te houden.
Omdat er geen begin en geen einde is, ziet hij alles als het ware in een cirkel en niet zoals wij rechtlijnig. Hij neemt de wereld als gegeven en het gebeurde in de oertijd als voorbeeldig.
 

- 34 -

En omdat hij het gegevene beleeft, "weet", kent hij alles, want de mythe vertelt hem dit. De Roodhuiden noemen zich "de uit deze aarde geborenen", andere volkeren hebben de mythe, dat zij door een god geschapen zijn, maar deze is van later datum, omdat de vrije mana-concentraties nog geen goden zijn, maar wel hoogste machten, die echter onvoorstelbaar zijn. Sommige Australische stammen denken de hoogste macht als bisexueel wezen, maar stellen zich dit niet voor.
Wij hebben hier te doen met de begrippen van de Grote Moeder en de Grote Vader in wording.
Als andere stammen later deze twee wel afbeelden, doen zij dit soms in één figuur met twee "hoofden", die om te beginnen niet meer zijn dan teken.
Het is misschien niet overbodig hierbij op te merken, dat wanneer wij in het voorgaande spreken van later datum, wij niet bedoelen, dat de primitieven dit "later" als bewustzijnsinhoud hebben. Voor hen geschiedt alles in de oer-tijd, die niet te dateren is.
Alvorens dit hoofdstuk te besluiten willen wij iets nader mededelen over de moeder- en de vaderreligies, die beide de weder- geboorte beogen, maar de eerste langs de natuurlijke weg n.l. die van het voorpersoonlijke onbewuste en de tweede langs de geestelijke weg, n.l. door persoonlijke bewustwording, waarbij echter de graden waarin de gelovige persoonlijk bewust wordt, verschillend zijn. Wij wezen reeds op de verschillen tussen het rooms-katholicisme en het protestantisme, die beide vaderreligies zijn.
Het zal wel geen betoog behoeven, dat de moederreligies tot het primitieve bewustzijn behoren, maar wel is het nodig op te merken, dat de moeder- en vaderreligies niet volstrekt gescheiden behoeven op te treden en dan ook veelal samengaan.
In het natuurgebeuren ziet de primitieve mens de kringloop van het leven - alles ontspruit in de lente, staat in volle kracht in de zomer en sterft in de herfst; de winter is de doodslaap. Hetzelfde ziet hij in de loop der zon, zowel de dag- als de jaarloop. Elke dag en elk voorjaar wordt de zon herboren.
Heel de natuur is het eindeloze spel van geboren worden, sterven en herboren worden. Al wat op aarde geboren wordt, keert tot

 

- 35 -

de aarde terug. De aarde is de Grote Moeder, de eeuwig barende en verslindende, die daarom geliefd wordt en gevreesd. In vele religies wordt de Grote Moeder gedood, maar natuurlijk wordt ook zij herboren.
Ook de mens wil dit bereiken, want altijd wil hij onsterfelijkheid en hij streeft hier o.a. naar door vereniging met de godheid, die uit de Grote Moeder herboren wordt. Dit was de zin der Bakchosorgieën, waarin Bakchanten en Maenaden zich opzweep- ten tot razernij om orgastisch te verzinken in het voorpersoonlijk onbewuste en daar deel te krijgen aan het mana van de herrijzende god. Maar dit verzinken in het voorpersoonlijke onbewuste is ook zelf doel, want in ons allen, primitief of modern, leeft het heimwee naar het onbewuste, naar het geleefd worden zonder verantwoordelijkheid, zonder zorgen, moeite en leed.
Alle religie is heimwee naar volmaaktheid, hetzij onbewust, hetzij bewust (in een hemel).
Omdat echter de grote Moeder ook de dood is, is er tegelijkertijd het verlangen naar wedergeboren worden, wat door participatie aan de herrijzende godheid bereikt wordt. Zo erlangt de mens onsterfelijkheid. {erlangen(oud)=verkrijgen,verwerven}
Het verschijnsel van het Bakchanten- en Maenadendom bewijst echter, dat er reeds als het ware een gewelddaad nodig is om de terugkeer en wedergeboorte te bereiken; het bewustwordingsproces is al zover gevorderd, dat men niet alles meer onbewust beleeft, wat reeds duidelijk is uit het feit, dat men in een godheid wil participeren. Goden zijn van later datum dan de fase van het zuivere primitieve bewustzijn.
Een bekende mythe van terugkeer in de Grote Moeder en verlangen naar wedergeboorte is het verhaal van Jona in de walvisdraak, welke verhaal ook in andere streken voorkomt.
Dit verhaal was mogelijk ondanks het feit dat Jahwe reeds tot de functie van wereldgod opgeklommen was; moeder- en vaderreligies liepen dooreen.
De walvis is symbool van de Grote Moeder, een archetype ervan volgens de terminologie van C.G.Jung, en zij verslindt Jona als hij overboord in zee (het onbewuste) geworpen wordt. In deze toestand worstelt Jona om wedergeboorte, om zijn bewustwordingsproces opnieuw te beginnen. Het gevolg is, dat de walvis

 

- 36 -

hem uitspuwt, zodat hij zijn missie kan gaan vervullen.
In een gelijksoortige melapolynesische sage is de held niet zo passief als Jona, maar snijdt de vis de buik open om naar buiten te geraken.
De oud-testamentische Joden waren aan het moderne bewustzijn nog niet toe en iets kennen had voor hen de betekenis van in iets gevoelsmatig participeren. Voor kennen en coïtus gebruikten zij dan ook hetzelfde woord. De Israëlieten dachten nog niet abstract. Hun godheid vertoont dan ook een dubbel aspect; hij is n.l. theoretisch geest, maar doet zich kennen door allerlei naturalistische verschijnselen, waarvan de voornaamste vuur, donder en storm zijn; bovendien verschijnt hij als wolk bij de uittocht uit Egypte.
Omdat zijn abstracte aspect niet adequaat was aan het primi- tieve bewustzijn der Joodse massa, "verviel" deze voortdurend in "afgoderij"; alleen de geestelijke elite, die echter niet uit wijsgeren bestond, hield vast aan Jahwe als geest.
In de "afgoderij" speelden ook de godinnen een rol en deze zijn alle symbolen van de Grote Moeder en oorspronkelijk dieren.
Zoals reeds gezegd is, maakt het primitieve bewustzijn geen onderscheid tussen mensen en dieren, maar ziet in het dier wèl het raadsel, doordat het dier zich niet zoals de mensen mede- deelt, een fenomenale, maar tevens mysterieuze manaconcen- tratie. De aanvankelijk vormloze hoogste machten worden op den duur in symbolen uitgedrukt - om te beginnen als dieren.
Egypte vertoont dan de "menswording" van het symbool door zijn dieren met mensenhoofden, waarvan het bekendste de sfinx is - het mysterie, dat in de woestijn (de oneindigheid) schouwt. Vervolgens wordt het symbool geheel menselijk - god of godin - waarbij het meestal vergezeld is van een dier, waarin het wezen van het symbool wordt uitgedrukt.
De godin Athene was oorspronkelijk de uil (de vogel, die in het duister ziet - de wijsheid), later is de uil haar vogel.
De vogel drijft op de wind, die tot de hemelsfeer behoort; hij verheft zich boven de aarde, is daardoor het symbool van het hemelse en verhevene en dus symbool van het goddelijke.
De heilige geest wordt als een duif voorgesteld, maar is ook de wind zelf: pneuma = wind, adem, geest.

 

- 37 -

God blaast zijn adem in Adams neusgaten. Jahwe maakt zich kenbaar als een storm (hij is zeer machtig en dus krachtig).
In onze dromen speelt dit alles nog een grote rol.
Geen enkele religie is vrij van het moeder-religieuze element, want dit is de oorsprong ook van de vaderreligies; anderzijds is de Grote Vader altijd aan de Grote Moeder voorondersteld, maar omdat de vader - reeds de natuurlijke - altijd abstracter is (niemand kan bewijzen wie zijn vader is) is de moederbeleving concreter.
Het bewustwordingsproces leidt vanzelf tot de suprematie van de vaderreligies, ofschoon het het moederreligieuze element nooit volkomen kan uitschakelen uit de psyche.
Het gevolg van deze ontwikkeling is, dat het taboe vervangen wordt door zedelijke voorschriften (want de abstracte Vader is de zedewet) en dat naar geestelijke wedergeboorte gestreefd wordt; beide soorten religies hebben de mythe gemeen, zij het verschillende mythen. "De mens is uit deze aarde geboren" (moederreligie) gaat uit van een andere mythe dan "De mens is door God geschapen" (vaderreligie).
Een verder gevolg is, dat de vrouw als minderwaardig wordt beschouwd, want de Grote Moeder, in welke symbolische vorm ook, verdwijnt uit het religieuze bewustzijn, al leeft zij in het onbewuste voort.
Er zijn twee soorten vaderreligies te onderscheiden n.l. die, welke de godheid alleen beschouwen als schepper en zedewet (Jodendom en Mohamedanisme) en die, welke hem tevens zien als verwekker (Christendom).
In de Griekse religie verwekt Alvader Zeus kinderen bij aardse vrouwen, maar deze religie is nog allerminst een zuivere vaderreligie.
Doordat de christelijke godheid ook verwekker is, is hij ook liefhebbend en niet meer enkel de straffe zedewet en de eindeloos hoog verheven tuchtigende vader, maar de altijd weer vergiffenis schenkende en liefhebbende, wat door het kerkelijk christendom veel te weinig wordt ingezien. De God der Christenen is zeer menselijk, hetgeen van Jahwe en Allah niet gezegd kan worden.

 

- 38 -

Dat ook in het christendom het element der moederreligie meedoet, blijkt o.a. uit het verhaal, dat Jezus tijdens zijn verblijf in het graf "ter helle" nededaalt, De hel = de onderwereld en deze is de Grote Moeder; hierop wijst ook de fantasie, dat er een ontstellend vuur brandt in de hel, want de gloeiende oven is een moedersymbool (kinderen worden in de moeder gebakken), hevige paringsdrang wordt aangeduid als hitte; in de legenden der door een walvis opgeslokten komt veelvuldig voor, dat het gloeiend heet wordt in het dier, zo zelfs, dat den held de haren uitvallen.
Ook de heilige Maagd is een moedersymbool, maar volslagen gedesexualiseerd; het verzet der protestantse kerken tegen haar verering is dus alleszins begrijpelijk.
De r.-k.kerk is ook zelf een moedersymbool - de heilige moederkerk. Wie in haar wordt opgenomen, kan alles overlaten, behoeft slechts te doen wat is voorgeschreven en krijgt absolutie in geval gezondigd is. Het is de heilswereld van het leven zonder verantwoordelijkheid. Vandaar dat de opstandige (die zich individueert) wordt uitgestoten, want individuatie is geboorte. De moderne mens beleeft dit niet meer als zodanig, maar hij leeft het wel en het is eigenlijk geheel in strijd met zijn moderne bewustzijn.
Inderdaad ! Maar hij is zich veel minder modern bewust dan hij zich inbeeldt, want hij past zijn moderne bewustzijn op steeds kleinere sectoren van het leven toe, ook de mensen der wetenschap. De moderne wetenschap kenmerkt zich door specialisatie, welke wel eens omschreven is als het steeds meer weten van steeds minder. Van het overige moderne kennen weet hij niets of vrijwel niets en is dus op niet moderne, op primitief bewustzijn aangewezen.
In nog veel hogere mate geldt dit voor de niet-wetenschappelijke massa, die op zijn hoogst tot een algemene ontwikkeling kan komen, welke geen ontwikkeling is, maar - zoals Ferdinand Fried het uitdrukt - een soort pasmunt, gering van waarde en nogal gauw versleten, waarmede zij zich echter tevreden stelt.
Men moet van de massa niet eisen, dat zij grote belangstelling heeft voor cultuur; ware dit zo, dan zou zij niet de grote massa zijn.

 

- 39 -

Cultuur is alles waarbij de geest zichzelf doel is - kunst, religie, zuivere wetenschap en wijsbegeerte. De rest is natuur. De grote massa nu heeft in hoofdzaak belangstelling voor het natuurlijke, het practische en dit is goed, want de wereld moet voortbestaan. Zonder bestaan geen geestelijk leven.
Het natuurlijke kenmerkt zich als het quantitatieve, evenals de massa zelf; zij behoren bij elkaar. En het quantitatieve vereist in de eerste plaats quantitatieve arbeid, terwijl het qualitatieve element erin slechts dient tot vergroting van het quantitatieve.
De mens doet wat hij is en is wat hij doet.
Daarom is de massamens wiens grote belangstelling uitgaat naar dingen, de quantitatieve mens, wiens belangstelling voor het qualitatieve bepaald wordt door de mate van nuttigheid ervan, terwijl hij het verder in zijn vrije tijd gebruikt voor afleiding, aangezien niemand voortdurend het eenzijdige verdraagt.
Voor de massamens kan het qualitatieve slechts bijzaak zijn.
Zoals reeds in het voorafgaande is opgemerkt heeft het wetenschappelijke denken een bijkans duizelingwekkende vlucht genomen, terwijl het bovendien door twijfel bevangen is, zodat het geheel buiten het bereik der grote massa is geraakt, die bovendien zekerheid wil; weshalve zij er zich van heeft afgewend en hoogstens een kranten- of tijdschriftartikel over een wetenschappelijk onderwerp leest, dat haar natuurlijk niet wijzer maakt, maar hoogstens eigenwijzer, want zij wil graag doen alsof zij begrijpt. Ook de massamens wil een modern mens zijn en modern d.w.z. denkend en begrijpend leven.
Dat hij voornamelijk primitief leeft, dringt niet tot hem door. Dat het waardeloos is, wanneer een hooggeleerde beroemdheid in de natuur- of sterrenkunde een politiek oordeel velt, evenmin. Dat een generaal plotseling politicus wordt, vindt hij allerminst absurd; de generaal is het trouwens met hem eens en vindt het zelf ook niet absurd, waarmede beiden onbewust een vrijwel vernietigend oordeel over de politiek vellen.
Het spreekt vanzelf, dat in dergelijke omstandigheden de belangstelling voor het wijsgerige zuivere denken, dat door en door modern is, voortdurend afneemt, waartegenover de belangstelling voor de philosophie, die teruggrijpt op de pre-rationele sfeer

 

- 40 -

zeer groot is. Het existentialisme voldoet meer aan de hedendaagse psychische behoeften dan het zuivere denken, want het prae-rationele, het onbewuste, het beleven en aldus existeren is aan de orde. Ons tijdsgewricht wordt in geestelijk opzicht beheerst door Kierkegaard, Nietzsche en hun geestelijke nazaten, waartoe niet de nationaal-socialisten gerekend moeten worden.
Wie dit beslist toch doen wil wat Nietzsche betreft, moet dan bedenken, dat het nazisme in elk geval een ontstellend gedegenereerde en misvormde afstammeling is, waarvan Nietzsche zich met walging zou hebben afgekeerd, want hij was een geestelijke aristocraat, die een waarschuwing liet horen, welke niet werd verstaan.
Volgens hem waren wij ziek geworden aan de geest en hadden vergeten te leven, wisten niet meer wat existeren eigenlijk betekent: volledig leven, ook en vooral primitief, wat echter zeker niet bestiaal betekent, zoals uit hetgeen wij over de primitieven mededeelden voldoende blijkt.
De primitief is geen "wilde" en "hangt niet de beest uit", wat wij eventueel wel doen, wanneer wij de normen, die wij bewust belijden, doorbreken willen.
Wie stug en strak krachtens bepaalde normen is opgevoed en dociel geleefd heeft, die zijn deze normen tot een tweede natuur geworden en uit het feit, dat de ontkenning plaats vindt op een wijze, die wij bestiaal noemen, blijkt, dat deze normen niet in en door het bewustzijn zijn overwonnen. De fatsoenlijke negentiende-eeuwer heeft het nationaal-socialisme in de psyche zijner nakomelingen voorbereid, doordat hij het leven deed verstarren en daardoor de revolutie voorbereidde.
En nog steeds wordt verwoed gevochten om bedoelde normen in stand te houden; het is de strijd van het verblinde Ik, dat zich wil handhaven op en voor zich in zijn lege identiteit.
Nietzsche geloofde in de eeuwige wederkeer - een eeuwige cirkelgang dus - en dit geloof is primitief.
In onze tijd ontstond een nieuwe mythe, n.l. die van bloed en bodem; ook de Wodancultus herleefde.
Ook word de Maria-hemelvaart tot dogma verheven, waarbij het onderscheid tussen innerlijk en uiterlijk werd verwaarloosd.

 

- 41 -

Over het existentialisme en Bergson spraken wij reeds, maar ook op het gebied der wetenschap worden conclusies getrokken, die volkomen analoog zijn aan de opvattingen van het primitieve bewustzijn.
Zo heeft de wetenschap het onderscheid tussen kracht en stof opgeheven; volgens Einstein is materie electrische spanning; en ook het onderscheid tussen mens en dier als absoluut onderscheid.
De onderzoekingen op het gebied der virussen hebben twijfel doen ontstaan omtrent het absolute onderscheid tussen dood en levend.
Hier kunnen wij de kwestie der kristallen ter sprake brengen, in verband met de gekristalliseerde virussen.
Het kristal vormt zichzelf en groeit, maar dit proces verloopt uiterlijk en volkomen doorzichtig.
Ieder kent het verschijnsel, dat onderkoeld water, waarin men een steen werpt, bevriest d.w.z. zich kristalliseert. Het water neemt dus de kristalvorm aan, maar het doet dit zelf, en wordt niet tot kristal gemaakt. Het verschil met het levende is, dat het niets in zich opneemt en daarna de onbruikbare restanten weer afscheidt; het gehele proces verloopt uiterlijk.
Dus is te zeggen, dat het kristal formeel leven is, maar niet substantieel; het is dus leven, dat wezenlijk nog geen leven is - het begin van het leven. Het begin van iets is wat het nog niet is. Verder is te zeggen, dat al het Zijnde begin is, omdat alle Zijn Worden is.
De wetenschap echter denkt niet zo, want zegt, dat iets òf leven òf niet levend is. De conclusie, dat het levenswording is, aanvaardt zij niet, want dit houdt in, dat het kristal wel en niet leeft tegelijkertijd.
Als dus de wetenschap de virussen tot het levende gaat rekenen, heft zij het verschil op tussen leven en dood, maar vooralsnog bepaalt zij zich tot de twijfel.

Volgens de relativiteitstheorie nemen wij geen dingen waar, maar gebeurtenissen, wat logisch juist is, omdat alle zijn worden is, worden en verworden, verschijnen en verdwijnen. Elk verschijnsel is dus tevens een verdwijnsel.

 

- 42 -

De gedachte, dat alles gebeurtenis is, vinden wij ook bij de primitieven, zoals wij in het voorgaande hebben vermeld.
De moderne wetenschap komt hiervan uitgaande tot de conclusie, dat elk ding als gebeurtenis een vierdimensionaal complex is, n.l. drie-dimensionaal ruimtelijk en een-dimensionaal tijdelijk; uiteraard worden alle dimensies in getallen uitgedrukt. Dit vier-dimensionale complex noemt Einstein de wereld, waarbij wij in het oog moeten houden, dat dit de Einsteinse wereld is.
Er is hierbij dus schijnbaar een aanmerkelijk verschil met de primitieven, die niet van een Einsteinse wereld weten - maar het verschil is niet zo groot als het schijnt, want de primitieven leven in de Einsteinse wereld doordat zij het Zijn be- leven als een eindeloos gebeuren. Maar zij drukken het niet in getallen uit.
Nu is echter het uitdrukken van dingen in getallen niet oorspronkelijk van Einstein, want reeds Pythagoras heeft gezegd, dat alle dingen wezenlijk getallen zijn.
Het getal laat zich begrijpen als het midden tussen natuurlijkheid (want het is quantitatief) en gedachte (want het is slechts denkbaar, qualitatief).
Wanneer nu Einstein zegt, dat heel de wereld - dus alles wat gebeurt - in quantitatieve gedachten is uit te drukken, herleidt hij de wereld tot een abstracte eenheid van natuur en denken, wat alweer primitief is, aangezien de primitief geen onderscheid maakt tussen beiden.
Natuurlijk is er ook nu weer verschil, want de primitief denkt concreet, doordat hij alles wat uiterlijk gebeurt als tevens innerlijk beleeft.
Een voorbeeld van deze primitieve identiteit is het voorbereidend ritueel voor de jacht.
Einsteins leer is dus een op abstract plan gebracht primitivisme, dat wij echter onmogelijk kunnen beleven. Anders zou het trouwens niet op abstract plan gebracht zijn.

Tenslotte zij nog opgemerkt, dat de wetenschap het verschil tussen mens en dier, dat door het christendom absoluut gesteld was, niet meer als absoluut aanvaardt. Zoals alles, is ook dit gerelativeerd. Zeker is er verschil, maar er is ook

 

- 43 -

identiteit en deze laatste is belangrijker dan men tot voor kort wilde aannemen. Het is zo vanzelfsprekend, dat de identiteit groot is, want als wij de mens willen qualificeren als het licht der wereld, dan is het hogere dier, gezien in het moment van het onderscheid, het begin en gezien in het moment der identiteit (als denkend leven) mede het licht. Wanneer wij de mens het licht der wereld noemen, omdat hij denkt, zeggen wij dat hij het is en dus dat hij het wordt en dit is ook van het denkende dier te zeggen, al staat zijn denken op een ander niveau dan het menselijke.
Het leven is in de eerste fase natuurlijk leven, dat zich geleidelijk vervluchtigt tot geestelijk leven, waaruit volgt, dat het natuurlijke leven wezenlijk nog iets anders is dan natuur. Als levende natuur ontkent de natuur zichzelf. Kenmerkend voor het natuurlijke is: de uiterlijke vorm, dus het uiterlijk begrensd zijn en op deze wijze niet alleen onderscheiden maar ook gescheiden zijn. De natuur is in de vorm der veelheid en verdeeldheid.
Het leven is het ontkennen en opheffen van dit alles en is dus te begrijpen als verinnerlijking en opheffing van onderscheid en gescheidenheid, alsook van veelheid en verdeeldheid. Voorzoverre het om het natuurlijke leven gaat zijn de natuurlijke kenmerken niet zonder meer op te heffen, maar gaat de ontkenning met de natuurlijke vorm samen, wat wij kortweg als volgt kunnen uitdrukken: de mechanische verhoudingen binnen de natuurlijke vorm veranderen in organische.
In een levend organisme zijn de delen wel onderscheiden maar niet gescheiden en bestaan in, voor en door het geheel, terwijl dit uit, voor en door de delen bestaat.
Leven laat zich derhalve begrijpen als tot innerlijke eenheid komen, een Zelf worden. En het betekent tevens in uiterste consequentie opheffen van de uiterlijke vorm en zuiver innerlijke vorm worden - het denken, dat tenslotte de natuur loslaat en zich alleen op zichzelf betrekt: het menselijke denken, voorzoverre zich dit losmaakt van het driftleven, dus voorzoverre het cultureel is.

 

- 44 -

Als cultureel wezen verschilt de mens van het dier en daardoor leeft hij in tweespalt, omdat hij niet zonder meer cultureel leven kan, doch ook natuurlijk leven moet.
Menselijke natuur is menselijke natuur en dus in principe culturele natuur, cultuur in natuurlijke vorm; vandaar dat de mens zich in de natuur spiegelt, zichzelf in haar ziet.
waardoor hij haar echter tevens verandert.
Als voorbeeld willen wij wijzen op de godin Athene, wier vogel de uil was.
Het ontstaan der godin moet niet gezien worden als de personificatie van een of andere geest, maar als het doorbreken van het inzicht, dat de (culturele) mens op zijn wijze hetzelfde doet als de uil op de zijne. Athene en de uil verhouden zich als menselijk en natuurlijk zien in het duister.
De geest herkent zichzelf in de natuur, die zijn moeder is. Om te beginnen ziet hij de natuur voor de geest aan en andersom, want ziet hij alles overwegend in het moment der identiteit; dit is het primitieve bewustzijn, op den duur echter gaat dit inzicht vrijwel geheel verloren, zodat de mensen ten leste alleen nog het onderscheid opmerken.
Wel is door de idealistische dialectiek de identiteit en relativiteit beklemtoond, maar desniettegenstaande hield het abstracte Ik aan het onderscheid vast en toonde zich ten hoogste verbaasd over Einsteins relativiteitstheorie.

Mens en dier verschillen en zijn identiek.
Voor de primitief ligt het volle accent op het laatste, vandaar het totemisme en het nagualisme, waarbij het individu zich zozeer met een bepaald dier identificeert, dat zijn leven van het leven van het dier afhangt.
Dit is voor ons een onmogelijke beleving, maar dat het dier zich in toenemende belangstelling verheugt, verdient wel opmerking, evenals het feit, dat de planten meer en meer in de huizen doordringen, zodat sommige huiskamers aan een orangerie doen denken.

Tenslotte willen wij nog wijzen op de enorme krachtsinspanning van hen, die de openbare mening leiden en vormen, om het grote publiek af te houden van denkend oordelen

- 45 - Wij doelen op de reclame als politieke en economische massasuggestie. Door slagzinnen en blikvangers trachten zakenlieden, politici en demagogen het publiek tot een oordeel te brengen, dat met bewust oordelen niets te maken heeft, omdat het middel een beroep doet op instincten en het oordeel dus een instinctieve reactie is.
Het oordeel dat op deze wijze massaal bewerkstelligd wordt, wordt aan het grote publiek als het juiste voorgehouden; de leiders der openbare meening hebben dit oordeel n.l. nodig voor hun doeleinden, die zij betitelen met traditionele zedelijke leuzen o.a. vrijheid, democratie en christelijke cultuur. Deze laatste stelt inderdaad de persoonlijke vrijheid als het menselijke doel, maar de persoonlijke vrijheid gaat in de moderne sociale ordening volkomen onder, omdat deze ordening de (zedelijke) individualiteit om hals brengt. De mensen worden gereduceerd tot functie van het mechanisch geheel, vandaar o.a. de belangstelling voor psychotechniek.
Sinds door radio, geluidsfilm, televisie alle cultuurgoederen massaal en industrieel geëxploiteerd worden, hebben de leiders van deze industriële massaproductie de macht over de cultuur, waartoe wij niet alleen het esthetische, maar ook het ethische bewustzijn rekenen, welk laatste een industrieel massa-artikel is geworden voor de politiek.
De technische ontwikkeling heeft een mechanische werkende macht doen ontstaan, die vanzelf het vrij willende individu en dus de individuele vrije wil overweldigt en tenietdoet. Er is geen compromis mogelijk. Het verstand heeft zich verwerkelijkt als de moderne techniek, waarin het zijn indrukwekkende macht tot uitdrukking brengt, maar zich tevens als die macht abstract stelt, want het heeft zich als zodanig geobjectiveerd, niet als object van een individu, maar van het verstand in het algemeen. Het abstracte Ik is op deze wijze abstracte werkelijkheid geworden en werkt als autocraat.
Het autonome denken, dat zich tot heer over de natuur had uitgeroepen, heeft zich meer en meer verwijderd van de concrete, dus beleefde betrekking tot datgene, wat het beheerste en draait nu bijkans zinledig in zichzelf om en om, niet meer gehinderd door materie of mensen.

- 46 -

En toch heeft het realiseren van de geest slechts zin, voorzo- verre er wisselwerking bestaat tussen de geest en de mensenziel. Het denken heeft zich een privilege toegekend boven het beleven, dat zich thans tegen het denken, d.w.z. tegen de denkende mensheid keert. Elk privilege is als voorrecht onrecht en alle onrecht wreekt zich.
De heerschappij der techniek is de wraak voor het privilege, dat het abstracte Ik zich autonoom toekende en waardoor het zich thans vermoordt.

Er is een analogie tussen onze tijd en die van het Romeinse keizerrijk. In Rome had de staatsidee, welke daar zuiver machtsidee was, zich tenslotte uitgekristalliseerd tot, gerealiseerd als de almachtige god-keizer tegenover wien niemand enige macht, noch recht bezat.
In onze tijd heeft zich de individualistische idee als die van het abstracte verstand, het abstracte Ik, gerealiseerd als de almachtige techniek. Als de techniek staat het harde negatieve verstand in de wereld en heeft het haar in zijn macht, waartegenover niemand enige macht, noch recht bezit.
Conformisme is de grondwet.
De Romeinse keizer en de moderne techniek - twee machthebbers, die de individualiteit ontkennen.
De verstandslogica: Ik is Ik en is niet niet-Ik, stelt het Ik afwerend en dus agressief tegenover al het andere; naarmate het Ik zich meer ontwikkelde werd zijn agressiviteit en dus heerszucht intenser en doordat het zich zodoende meer en meer abstraheerde en zich in zijn abstractie terugtrok, stelde het zich meer en meer als vreemde heerser boven al het andere, boven het concrete leven, zodat het ten leste in zijn zelfverwerkelijking het leven vernietigde.
De levende mensen zijn brandhout geworden, als mensen waardeloos, alleen nog bruikbaar als materiaal tot in stand houding van de god-techniek, zoals de Romeinen ten leste materiaal waren voor de god-keizer.
Omdat de geschiedenis zich altijd herhaalt, ligt in deze parallel een troostende belofte besloten. De rampzaligheid van de Romeinse

 

- 47 -

mensheid deed de christelijke idee geboren worden. Uit de huidige rampzaligheid zal een nieuwe "christelijke" idee geboren worden en is reeds bezig te ontstaan. Hierover spreken wij nader in het laatste hoofdstuk van dit geschrift.
Tot slot van dit hoofdstuk wil ik op het volgende de aandacht vestigen.
De door de techniek beheerste productie van cultuurgoederen en politieke inzichten verkleint meer en meer de sector van het zelfstandig denken en oordelen ten gunste van het napraten en klakkeloos oordelen. En aangezien het verstand negatief, agressief en egotisch is, wekt het het onbewuste tot agressiviteit, die weliswaar door uit het bewustzijn geputte traditionele zedelijke motieven wordt goedgepraat, maar desondanks niet "goed" is.
De moderne mens wordt aldus teruggedrongen op primitief bewustzijn, dat echter onvolledig, want enkel agressief is. De echte primitief leeft niet zo eenzijdig, omdat het Andere nooit zonder meer het Andere is, maar altijd ook het Eigene.
De dialectiek van het makro- en mikrokosmische wordingsproces leidt er echter vanzelf toe, dat de extreme toespitsing der agressiviteit het tegendeel ervan doet ontstaan, dat niet enkel negatief is en niet agressief, maar erotisch, waarin het begrip Eros de oorspronkelijke betekenis heeft van kosmisch eenheidsprincipe.

 

- 48 -

HOOFDSTUK IV.

Symptomen van bezinning.

Laten wij om te beginnen het existentialisme vluchtig in ogenschouw nemen, waarvan wij drie belangrijke gedachten willen releveren:
1) het geworpen zijn in het Zijn;
2) de innerlijke eenheidservaring;
3) de oneindige verantwoordelijkheid voor elke daad wegens
de oneindige doorwerking ervan.
De eerste gedachte leidt tot gevoelens van eenzaamheid en angst en is in tegenstelling tot de tweede en derde volkomen modern; de beide anderen daarentegen zijn primitief.
Zo gezien is het existentialisme dus een modern primitivisme, dat echter de strijd aanbindt tegen de uitholling, de ontmanning van het moderne, denkende bewustzijn en zulks doet door op het pre-rationele terug te grijpen.
Terwijl het zuivere denken geestelijk concreet is, streeft het existentialisme naar beleefde concreetheid.
Het is het moderne denken, dat worstelt om zichzelf van de o ndergang in het conformisme te redden en is derhalve te begrijpen als bewustzijn van het gevaar van het conformisme. Het is het inzicht, dat het Ik als het ware voortdurend op het punt staat om te "verdrinken" in de zee van het onbewuste en met dit inzicht is het bewustzijn op het punt aangeland, vanwaar het lang geleden vertrokken was, toen de mens zijn individuatieproces werkelijk begon en hij zich alleen voelde staan tegenover al het Andere, dat hij niet begreep, maar dat dreigde hem te overweldigen, waaruit zijn Noodlotservaring geboren werd.
Het enige, wat hij daartegenover stellen kon was te pogen in de toekomst te zien om te weten, wat het Noodlot over hem beschikt had. Hiertoe dienden de orakels.
In onderscheid met de werkelijk primitieve mens kon hij geen magische macht tegenover het Andere stellen, maar zich slechts onderwerpen.
Het existentialisme stelt de menselijke grootheid tegenover het Noodlot om het zin te geven en handelt dus op zijn wijze evenals de primitief op de zijne.

 

- 49 -

Wat is te verstaan onder menselijke grootheid ? Misschien is deze vraag het eenvoudigst te beantwoorden in de taal van Bergson: het rhythmeren der schepping.
Nu de mensheid in het onbewuste dreigt onder te gaan, zoekt het existentialisme bewust opnieuw het beginsel der ordening in dit onbewuste te vinden. De mens kan het niet laten de chaos te ordenen, omdat hij als in waarheid geest, dus de orde zelve, zichzelf in de buitenwereld uitdrukt.
De moderne technische orde waarin wij leven is de wanorde zelve, want een abstracte ons wezensvreemde orde, waarin alle leven wordt gemechaniseerd, d.w.z. gedood. Wij moeten ons n.l. aanpassen aan het mechanisatieproces, waardoor wij ophouden te leven als mensen - bewust zelfstandig - en waardoor tevens elke levende organisering onmogelijk gemaakt wordt.
Wel is men voortdurend bezig organisaties op te bouwen, maar deze organisaties zijn uiterlijke constructies en geen levende structuren en zij berusten uitsluitend op gezag; ambtelijke mechanismen, waarin de mens een cijfer is op een kaart, die door een ponsmachine gaat en waarvoor niemand zich interesseert.
Er is generlei wisselwerking, zelfs niet de verhouding heer en knecht, want deze heeft altijd nog iets menselijks; het is gereduceerd tot het volledig onpersoonlijke: technische constructie en genummerd materiaal.
Het existentialisme zoekt in de chaos het ordenende beginsel; het aanvaardt het Noodlot niet, ook niet in de gedaante der almachtige Techniek, en tracht de dood te overwinnen door de totale werkelijkheid innerlijk te ervaren, te beleven, maar ook door de individuen te wijzen op hun verantwoordelijkheid voor hun daden. De mechanische mens heeft het passe-partout-excuus van het woordje: Ze. "Ik, welnee, niet Ik, maar Ze hebben ge- zegd, gedaan, bevolen, nagelaten enz.enz." Het past geheel bij het negatieve Ik, dat zich echter in de mechanische verhouding niet tegen "Ze" verzet, maar er zich dociel naar voegt en er zich tevens aan exuseert.
Op dit punt treedt het existentialisme het Ik in de weg, zeggende: "Niet Ze, maar Gij !", wat den schuldigen mens niet aangenaam in de oren klinkt zolang hij zijn schuldig-zijn niet wil erkennen.

 

- 50 -

Wie tot erkenning komt, komt tot berouw en wie daartoe komt, wordt wedergeboren. En dat is het wat wij nodig hebben. Vooralsnog echter luistert het grote publiek liever naar de fraseurs en demagogen, die het de dood indrijven, moreel en eventueel ook feitelijk - want wedergeboorte betekent angst, diep berouw en wanhoop om de eigen schuld. En weliswaar heeft Mephisto gelijk als hij zegt, dat de Dood nooit een helemaal welkome gast is, maar de lijfelijke dood is gemakkelijker te aanvaarden dan het inzicht van het zelfbedrog en de eigen mensonwaardigheid en onmenselijkheid.
Als mens te leven is een moeilijker taak dan te sterven met het waandenkbeeld, dat men sterft voor een grote zaak. Met traditionele leuzen kan de smerigste zaak tot grote zaak gemaakt worden in de ogen van een niet denkend mechanisch levend publiek. Menselijk leven wil zeggen: staan voor een onbegrensd aantal mogelijkheden inclusief het onbegrensde aantal, dat elk onzer zelf is.
Dit bewustzijn wekt de angst en aangezien bewustzijn bewustworden is en ons levensproces ons telkens weer voor een nieuwe situatie stelt, zijn wij nooit vrij van angst, al is deze niet altijd even groot.
Maar er zijn situaties, waar wij in contact treden met voordien niet gekende (in primitieve zin) mogelijkheden, die onze gehele persoonlijkheid opeisen, van welke situaties er drie algemeen geldend zijn, n.l. de geboorte, de geslachtsgemeenschap en het sterven.
Geslachtsgemeenschap is de eenheid van beiden, is levens- en doodsdrift in enen. Niet voor niets was zij van den beginne met taboes en ritueel omgeven, zij, die de geheimen van leven en dood omvat.
De burgerlijke wereld meende zich al te gemakkelijk en vulgair van haar te kunnen afmaken, doordat zij het diepe mysterie er van niet onderkende. Daarvoor was die wereld te vulgair en te pedant.
De cultus van den gouden Baäl en de zilveren Astarte, de heilige tempelprostitutie, de mensoffers, de dronken extase van kunstenaars - alles geboren uit en ter ere van het mysterie van leven en dood, dat wij kennen als de geslachtsgemeenschap - het

 

- 51 -

raakte de burgerman niet. Alles wat met sexualiteit te maken had was onfatsoenlijk en dierlijk; slechts door er een etiket op te plakken. waarop hij het woord "huwelijk" schreef, maakte hij het fatsoenlijk naar zijn inzicht, maar hij bedacht niet wat hij volgens zijn opvatting van het sexuele in het huwelijk onder dak bracht en waartoe hij zodoende het huwelijk degradeerde.
Met dat al kon hij het mysterie niet tenietdoen en niet de angst ervoor, al had hij het juist uit angst opgesloten in het hokje, dat hij als "huwelijk" geëtiquetteerd had. En ook was het hem niet mogelijk zijn opvatting aan een ieder op te leggen, want er zijn altijd ook andersdenkenden en -voelenden - kunstenaars en andere wijzen.
Terzelfder tijd vergrootte hij voortdurend zijn angst door het steeds verder voortschrijdende abstraheren, waardoor hij zich meer en meer van het leven vervreemde en het tenslotte in het geheel niet meer beleefde. Toen ontstond het existentialisme als een poging om weer te existeren.
In dit verband willen wij wijzen op de moderne "naaktloperij", waarover zovelen zich vertoornen en waartegen zij hevig protesteren.
De primitief tatoueert en kleedt zich, omdat hij het gegevene niet aanvaardt zoals het is, maar het verandert en verbetert. Wij echter kleden ons niet meer uit die behoefte, doch omdat wij het lichaam als zondig zonder meer als bron van schaamte verwerpen. Maar wij kunnen de menselijke natuur niet verwerpen behalve door zelfmoord, die dan onze laatste natuurlijke handeling is.
Zolang de mens leeft, zit hij aan het natuurlijke vast en heeft het te erkennen voor wat het is en te overwegen waartoe het in menselijk opzicht kan dienen zonder het geweld aan te doen. Verwerping van het natuurlijke is geweldpleging ertegen, die beantwoord wordt met geweld.
Verwerping ervan leidt ertoe, dat het verworpene onder een spanning komt te staan, die ons voortdurend bedreigt met doorbraak waardoor wij in toenemende angst ervoor leven, want verwerping en angst gaan samen, omdat wij uit angst verwerpen.
Hoe langer wij het natuurlijke leven verbieden zich op

 

- 52 -

enigerlei wijze te bevredigen, des te minder eisend het wordt in qualitatief opzicht, d.w.z. des te primitiever, maar des te groter ook de honger naar bevrediging; het qualitatieve verkeert tot het quantitatieve.
Het is zoals in de hongerwinter - eerst namen wij genoegen met een matig compleet maal, daarna met aardappelen en groenten, toen alleen met aardappelen, tenslotte met suikerbieten - de honger werd inmiddels groter en groter; sterven of misdaad werd de keuze.
Kunstenaars en wijsgeren constateren, dat wij in sociaal opzicht in het stadium der suikerbieten gekomen zijn; maar ook zij, die aan "naaktloperij" doen zijn tot dit inzicht gekomen en protesteren op hun wijze tegen de honger en de verwerping der menselijke natuur.
Vanuit dit gezichtspunt moet men ook de geschriften lezen van Henri Miller en D.H.Lawrence e.a. en ze niet oppervlakkig en gechoqueerd als pornografie afdoen, al behandelen hun boeken het sexuele vraagstuk volkomen onverhuld.
Wanneer ze obsceen werken, is zulks omdat de lezer ze obsceen leest. Men moet ze lezen als een protest en als een pogen om de mens opnieuw tot zelfkennis te brengen, tot eerlijkheid. Miller en Lawrence beschrijven het leven zoals het is in deze tijd en niet zoals moralisten en schijnheiligen het willen voorstellen, waarbij zij het andere als zondige uitzondering behandelen en het snel wegdoezelen.
Het is geen uitzondering en voorzoverre het zondig is, is dit een gevolg van het gemoraliseer en de schijnheiligheid, van de mateloze leugen omtrent de mens.

Verder verdient het opmerking, dat de kunstenaars van onzen tijd zich gretig tot de primitieven wenden om bij hen de vormen te vinden, waardoor zij tot zelfverwerkelijking gestimuleerd worden.
Daarom moeten wij de moderne kunst ondergaan zonder haar tegemoet te treden gewapend met de traditionele critische normen, die immers niet meer volstrekt gelden.
Kunst is bewustwording; wat het zich overschattende Ik-bewustzijn vergeet, alsook dat de Grote Moeder de altijd barende is.

 

- 53 -

Zoals op alle gebieden was het Ik ook op het gebied der kunsten vastgelopen en kan zich nog slechts herhalen, maar zonder enige mythische beleving. Nu keert de kunstenaar terug naar de oerbron en worstelt om opnieuw de waarheid van het mens-zijn te vinden.
Henri Moore laat alle vormen vervloeien; hij tracht het leven in zijn eenheid uit te beelden, waarvoor hij de bepaalde reële vorm prijsgeeft, terwijl anderzijds elke vorm meerdere inhouden heeft. Zo is bijv. één vorm tegelijkertijd een vrouwenborst, een vrucht, een zwangere schoot. De reële mens is als vorm niet meer geschikt voor de hedendaagse zoekende kunstenaar, die natuurlijk ook thans het gegevene verandert, maar niet door het tot schone gegevenheid te verbeteren, maar door het leven binnen de vorm bloot te leggen als mogelijkheid.

Het ligt niet in de aard van dit geschrift om uitvoerig de kunst te behandelen; daarom wil ik volstaan met nog enkele woorden te zeggen over de muziek, die zowel naar atonaliteit zoekt - wat hetzelfde is als de abstractie in de plastische kunst - als naar regressie (Strawinsky) en die beïnvloed wordt door de Amerikaanse neger met zijn Spirituals en Blues.
Wat de atonaliteit betreft, valt op te merken, dat deze elk Caesarisme ontkent; geen enkele toon mag als grondtoon fungeren; het is het stelsel der gelijkheid in harmonisch samengaan.
Strawinsky's werkwijze van regressie resulteert in een gewild primitivisme, meer modern dan primitief, doordat hij van het moderne uitgaat. Dit geldt in hoge mate van "Petrouchka" waar hij zich nog niet aan de mensen waagt, maar wel kijkt vanuit het heden; doch het geldt ook van "L'Histoire du Soldat", waarin hij de mens als enkel heden stelt. Eigenlijk pleegt hij geweld aan de moderne mens, zoals deze het aan zichzelf pleegt. Ook de mens van heden heeft geen verleden en geen toekomst, is niet gerijpt en innerlijk verrijkt door het leven, doordat het zich buiten hem om afspeelt en hij van buiten af geleefd wordt. Hij is zelfs nog geen Petrouchka, maar een trieste, lege marionet.
Negermuziek. Nog altijd is zij een strijdpunt, omdat zij hele- maal niets te maken heeft met Bach, Händel, Mozart, Beethoven, maar in haar zuivere vorm typisch primitief is, een en al spontaniteit, slechts gebonden door het levensrhythme.

 

- 54 -

Wij hebben alle spontaniteit verleerd, zijn machine-onderdelen geworden; de zuivere levensdrift der negermuziek verschrikt ons en is bovendien een hoon tegen ons dociel dood-zijn.
Ook hiertegenover past ons open staan voor en ondergaan van wat er gezegd wordt. Zo moeten wij bijv. trachten te ervaren, dat de blues een meesterlijke versmelting is van religiositeit en levensdrift en dat het drum-solo verklanking is van het donkere levensrhythme, dat varieert van fluisterende kabbeling tot oplaaiende levensrazernij.
Wijsbegeerte en kunst zijn beide wijzen van bewustwording en tonen de weg, die wij moeten gaan.
Maar noch de kunst, noch de wijsbegeerte zijn mogelijkheden voor de massa, omdat beide door hun aard esoterisch zijn; hiertoe zijn, zoals Schelling reeds opmerkte, in het geheel geen geheime genootschappen nodig met hun onderscheid van ingewijden en niet-ingewijden, welke laatsten zelfs nog in het nieuwe testament voor honden en zwijnen worden uitgemaakt.
Kunst en wijsbegeerte voor de massa is onzin en de industriële commercialisatie van de kunst verandert hieraan niets, omdat zij slechts renderen kan als zij de kunst aan de kitsch opoffert, wat zij dan ook doet; waardoor zij op haar beurt de massa nog verder banaliseert.

De grote massa is niet kunstzinnig, noch wijsgerig, maar wel menselijk en dus heeft ook de massa-mens behoefte om zich als mens te beleven, d.w.z. als eenheid van zichzelf als deze bepaalde mens en het algemeen menselijke, want ieder onzer is op zijn bijzondere, zijn persoonlijke wijze de Mens.
De Mens als zodanig bestaat niet, doch is alleen denkbaar, maar de massa-mens heeft geen houvast aan het enkel denkbare, het zuiver ideële; wat hij nodig heeft is voorstelbaarheid en de idee als voorstelbaarheid noemt hij God.
Jezus noemt zich de zoon des mensen, waaraan minder aandacht geschonken wordt dan aan het feit, dat hij zich de zoon van God noemt.
Toch is dit hetzelfde, want de Mens is wezenlijk God en God is in waarheid Idee.
Maar de oude Godsvoorstelling bevredigt de mensen niet meer;

 

- 55 -

en wel is er een hernieuwde religieuze belangstelling waarneembaar, maar deze heeft haar juiste vorm nog niet gevonden en wordt gefrustreerd door de kerken, die haar op dood spoor voeren en volgens de Duitse theoloog Bonhoeffer verkrachten.
De traditionele God is gestorven, een leeg embleem geworden; het geloof in hem en in zijn zoon heeft dan ook niet de minste uitwerking op de mensen en maakt de wereld niet in het minst christelijker, doch bewerkt eerder het tegendeel.
Wij behoeven slechts te wijzen op de bewapening, de haatpropaganda en op het imperialisme, waartegenover wij wijzen op de derde verzoeking in de woestijn en naar de Bergrede - de essentie der christelijke leer.
In "De Gids" (aflevering "Amerika") staat een gedicht van Zack Gilbert in de vertaling van Rosey E. Pool, waarvan wij de volgende regels citeren:

"Als ik in Uw glorie kom, Heer Jezus, geeft 't niet of U me een kruk geeft of een gouden stoel . . .
Maar, Heer Jehova, voor 't geval,
ja voor 't geval, dat ze ook dáár . . .
Heer God Almachtig - om sekuur te zijn
Geef me dan zacht sluik haar
en 'n mager wit gezicht.

Ik ben best tevreden met m'n zwarte snuit
heel best tevreden met mijn krullekop
Maar . . .
Twee keer de hel is wel een beetje veel
dat zou je zelfs geen hond aan kunnen doen"
Wij citeren in dit verband het bijbelwoord: Gij zijt allen broeders !
De God der bewapening, rasdiscriminatie en haatpropaganda is niet de Vader van Jezus, want die is de Liefde volgens de woorden van de zoon des Mensen.
De Liefde is de levende Rede, maar de God der bewapening, rasdiscriminatie en haatpropaganda is aan de Rede en de Liefde niet toe, doch op zijn best rechtvaardig en zelfs dat niet, wanneer het om rasdiscriminatie gaat.

 

- 56 -

Het rechtvaardigheidsbeginsel eist oog om oog en tand om tand, evenwicht, en is primitief.
De Vader van Jezus zegt niet, dat men goed met goed en kwaad met kwaad zal vergelden, maar zowel goed als kwaad met goed. Wie kwaad met kwaad vergeldt, doet kwaad. Het feit, dat zijn kwaad een antwoord is op een ander kwaad, pleit hem niet vrij van kwaad doen.

Ook het zich koortsachtig richten op de vermeerdering der stoffelijke hulpbronnen is kwaad, want zodoende richt de mens zich hoofdzakelijk op het natuurlijke, terwijl hij zich hoofdzakelijk op het cultuurlijke dient te richten, omdat hij in waarheid Mens is.
Aangezien hij dit niet doet en zijn Mens-zijn verzaakt, wordt de cultuur gesubsidieerd, d.w.z. krijgt zij een schamele fooi.

De welvaart waarin wij in Europa en Amerika leven is volgens de christelijke leer zondig, want Jezus zegt: "wie van U twee rokken heeft, hij geve er een aan zijn broeder, die er geen heeft", maar hij zegt niet, "hij geve een knoop". Dit laatste doen wij ten aanzien van de anderhalf milliard medemensen, die op de rand van de honger leven.
De oude Godsvoorstelling bevredigt niet meer en Bonhoeffer zegt terecht, dat God als werkhypothese is weggevallen. De traditionele God, die nog als hol embleem in de kerken vereerd wordt, is onbruikbaar geworden. Nodig is een nieuwe God, de vader van Jezus, de traditionele is nog te zeer behept met zijn oorsprong van wraakgod.

Ondanks alle vervlakking en mechanisering groeit in de mensen een verlangen naar een nieuwe God, die niet de God is van deze wereld met haar atoom- en napalmbommen, Bergen Belsen en Auschwitz, Korea, Indo-China en monsterprocessen, maar een echte waarachtige God, een menselijke, een redelijke, die als levende God liefdevol is.
De wereld is "van God verlaten". De mensheid strompelt in het duister van de haat, de mechanisatie, de leugen der demagogie en der alleen-zaligmakende leren, der gehoorzaamheid en onvrijheid.

 

- 57 -

Zij zoekt in zichzelf naar zichzelf, naar de zoon des Mensen, naar de nieuwe God, die geboren staat te worden, maar dit slechts bereiken kan, wanneer hij de weg ten einde gaat, die door de Renaissance gewezen is, de weg, die voert naar de menswording, waardoor hij niet meer een werkhypothese is in de buitenwereld, maar psychische gesteldheid.
Evenals ten tijde van het Romeinse keizerrijk groeit in de mensheid de hunkering naar verlossing uit haar onmenselijke situatie.

---

Oorspr.: Tzsar, praestatie, aestetiek, religieuse, revolutionnair, spheren, Aegypte, reliquie, phase, Aegypte, adeaquaat.