HOOFDSTUK   IV


DE  SOPHISTIEK


     Behalve religieuze, spelen ook andere gevoelens een rol op het gebied der moraal o.a. medelijden, wraak, liefde, haat, eer, trouw.  Deze gevoelens doen in den mens een bepaald plichtsbesef ontstaan om te troosten, te vergelden, te koesteren, te schaden, hoog te achten, bestendigheid in aanhankelijkheid te tonen.

    Wanneer men hen de vraag stelt, waarom hij zich hiertoe verplicht acht, zal hij antwoorden, dat dit toch vanzelf spreekt of hij zal er verstandelijk over gaan praten en zich op voorbeelden beroepen, op uitspraken van anderen of hij zal eventueel steun zoeken bij hen van wie hij verwacht, dat zij met hem instemmen. En aangezien de moraal, voorzoverre zij niet van buitenaf is voorgeschreven, in welk geval zij zede is, een subjectieve aangelegenheid is en dus al of niet identiek met algemeen erkende normen, is er een onafzienbare variatie op haar gebied.

    Zoals echter gezegd, is er toch zeer nadrukkelijk sprake van algemeenheid tengevolge van het feit,  dat de moraal de zede als gegeven vindt en zich hiertoe critisch verhoudt, waarbij komt, dat de menigte middelmatig is, weshalve de mens der menigte normaal genoemd wordt, met als gevolg, dat zij die de menigte vormen, door en in deze normaliteit identiek te zijn.

    Laten wij vooral ook niet over het hoofd zien, dat de opvoeding zeer traditioneel is en daardoor de opvattingen der vaderen aan de kinderen verder geeft en grotendeels in stand houdt. Nieuwe ideën op het gebied der moraal, der conventie en het fatsoen moeten altijd moeizaam door de jeugd veroverd worden tegen het verzet der ouderen in.

    In de veranderlijkheid laat zich dus het moment der continuïteit zeer duidelijk onderkennen, hetgeen vanzelf spreekt, omdat de verandering niet zonder de duurzaamheid, het blijvende is, al blijkt tenslotte dat het enige dat blijft de verandering is. Alles verandert voortdurend en dit is het ware duurzame in de veran­dering.

    De z.g. geldende moraal verandert slechts langzaam wegens de traagheid der menigte en zodoende is de algemene Moraal het betrekkelijk doorlopende element der zedelijkheid, waareen de mens der menigte zich bindt, omdat zijn subjectieve wil overeenstemt met den objectieven.

    De mens der menigte is de oppervlakkige mens, wien het te doen is om het goede leventje met of zonder religiositeit en aangezien

36.

 
het dezen mens dus in de eerste plaats te doen is om stoffelijke belangen, zal hij zo nu en dan met de geldende moraal in conflict komen, waarbij hem echter een uitweg openstaat, die door de moraal zelf als principieel subjectieve aangelegenheid gegeven wordt. En zo zal hij dan redenerende het kromme recht hunnen praten door sophistiek.
 
    Alles laat zich recht praten, laat zich bewijzen als in orde te zijn. Mephisto en de  jezuïten maken or hun beroep van.
 
    Een enkel voorbeeld van dergelijke rechtpraterij moge hier gegeven worden. Bekend is het verhaal van den rijken jongeling, die zeide Jezus te willen navolgen, maar geen afstand wilde doen van zijn rijkdom en er de voorkeur aan gaf bedroefd weg te gaan. Deze jongeling wilde Jezus dus niet navolgen. Dit verhindert niet, dat de gereformeerden den rijkdom ook als privaateigendom van produc­tie­middelen verdedigen als een hun door God gegeven beschik­kings­recht, waarover zij na hun dood verantwoording zullen moeten afleggen.
 
    De kwestie van den privaateigendom kan hier buiten beschouwing gelaten worden, want ons interesseert slechts het feit der tegen­stelling.
 
    Jezus eist voor een christelijk leven hier op aarde het afstand doen van alle rijkdom. De gereformeerden weigeren dit en weigeren dus Jezus hier op aarde na te volgen, althans op de wijze, die hij voorschreef. Zij hebben hun eigen manier gevonden. Natuurlijk laten zich allerlei voorbeelden uit de bijbel citeren, voorbeelden waarin de rijkdom erkend en geprezen wordt; men sla slechts het oude testament op, waarop de gereformeerden zich trouwens gaarne beroepen.
 
    Wanneer zij zouden inzien, dat de christelijke gedachte zegt, dat alle begeerten zonden zijn, zoals wij hiervoren uiteen zetten, zouden zij het rijk willen zijn moeten prijs geven, omdat rijkdom gevolg is van verwerkelijking van hebzucht. Hoe rijker des te zondiger, waarmede wij niet willen zeggen, dat de arme principieel een heilige is.

***

   
     Er zijn talloze manieren om een slechte daad goed te praten en verder is dan bekend de poging om het schuldgevoel te verminderen, welke o.a. tot uitdrukking komt in de woorden: "Wat zou jij in mijn plaats gedaan hebben? Immers hetzelfde".
 
Laat niemand onzer lichtvaarderlijk denken, dat hij vrijuit gaat en laten wij bovendien niet over het hoofd zien, dat het sophistisch redenerende Ik op deze wijze doet blijken te weten, dat het verkeerd handelde.

37.


     De tot rede gekomen mens weet, dat elke daad ook verkeerd is, en daarenboven dat dit inzicht gevaarlijk is, omdat het sophistisch tot de conclusie leiden kan: "Wat doet het er dan toe, wat ik doe?"

     Terecht heeft Bolland het waarschuwende woord gesproken: "Het zijn sterke benen, die de waarheid kunnen verdragen", waarmede  erkend is, dat de publicatie van dit geschrift onheil kan stichten en in zoverre verkeert is, waaraan overigens weer te bedenken valt, dat degenen die het als rechtvaardig gebruikt voor zijn verkeerd handelen, het verkeerd gebruikt n.l. als excuus, voor welk doel het niet geschreven is.

     Alles kan verkeerd gebruikt worden. Jaren geleden lazen wij  eens dat te Batavia op kersavond of op kerstdag het "Stille Nacht heilige Nacht" verdraaid was tot dansmuziek in een of andere dans­gele­genheid. Er kwamen protesten uit het publiek en het orkest veran­derde van onderwerp. Een krant trok hieruit de conclusies omtrent gevoelens van eerbied, religieuze gevoelens en dergelijke van het publiek. Moge hiervan zijn, wat eraan zij, toch verandert dit niets aan het feit, dat zich vragen laat of de kerst­avond een dansavond is en of op deze wijze de geboorte van jezus gevierd moet  worden.

     Natuurlijk kan men de geboorte van een kind vieren desnoods met dansen. Als een koningskind geboren wordt, speciaal een troonopvolger, gaat het volk gewoonlijk hossen, voetzoekers afsteken en wat dies neer zij. Maar de geboorte van Jezus was een bijzondere en heilige aangelegenheid, al heeft ze nooit plaats gevonden, want  als Jezus bestaan heeft, was hij zondig en als hij zondeloos was heeft hij nooit bestaan; bovendien krijgen maagden geen kinderen en is Jezus onvoorstelbaar etende en drinkende. Alleen al omdat daaraan het tegengestelde vastzit; en zo zouden we kunnen voortgaan.

     Het is ons echter hier niet te doen om een critische be­schou­wing te leveren over den bijbelsen Jezus, maar over het feit van het dansen op het kerstfeest en al heeft Jezus nooit bestaan, dan nog is het in het verhaal de waarheid omtrent den Mens gezegd op kinderlijke wijze. En de waarheid in het ware eerbied­waardige.

     De kerstliederen beogen de mensen in een eerbiedige stemming te brengen, omdat herdacht wordt, dat het licht der lichten en dit is de waarheid, in 's werelds duistere wolken is opgegaan. Wij verwon­deren ons slechts, dat men het verjazzen van een kerstlied afkeurt, maar het dansfeest ter ere der geboorte van dit licht  niet, al begrijpen wij het wel, want wie het dansen erkent als gepaste levensvreug, erkent het in principe als gepaste vreugde­uiting en wanneer het kerstfeest niet innerlijk beleefd wordt, wordt er slechts uiterlijk aan gedaan.

38.


     Het innerlijke heeft de grens in zichzelf en het uiterlijke heeft haar aan zich d.w.z. kent slechts de uiterlijke grens die uitteraard verschuifbaar is, want aan het uiterlijke laat zich de uitgebreidheid bedenken en dus de uitbreiding en het zich uitbreiden. Voor het innerlijke is verruiming verdieping.

     Voor het uiterlijke een vergroting van oppervlakte en dus oppervlakkiger worden, meer en meer grenzen overschrijden. Dan vraagt de gewone man tenslotte: "Waar is de grens?" en hij protesteert tegen het verjazzen van het lied "Sille Nacht, Heilige Nacht", daarmede te kennen gevende, dat het hem "toch nog iets zegt". Alle oppervlakkigheid ten spijt houdt voor hem hier de identiteit op tussen het "Ik wil" en de objectieve norm. Men heeft van het kerstfeest een eet-, drink-, zing- en dans-, feest gemaakt; dit is het objectieve feit. Natuurlijk zijn er, die hieraan niet meedoen, maar zij zijn de spaarzame uitzonderingen, want gemeenlijk laat ook de vrome broeder zich de kerstgans wel smaken. Natuurlijk danst hij niet, aangezien dit naar zijn mening "Den Heer een gruwel" is, maar hij vermeit zich in de gepaste vreugde van het kerstmaal d.w.z. hij smult en vindt dit in 't geheel niet in strijd met de gedachte van het in den stal geboren kind, dat geen wieg had.

     Wij verwijten niets, maar constateren slechts en wijzen op feiten om aan te tonen, dat begeerte en sophistiek hand in hand gaan.

---------



    Het sophisme toont ons overigens, dat de mensen weten dat zij menselijk dienen te leven; vandaar dat zij hun onmenselijkheid recht praten, wat hun mogelijk is, omdat iedereen ook Mephisto is, met welke figuur Goethe de verstandsdialectiek bedoeld heeft.

    Deze dialectiek is de onvolledige en dus gebrekkige, aangezien zij niet doorredeneert, niet doordenkt en dus niet redelijk is.

    Wanneer Mephisto zegt:
    "Alles was auf Erd' besteht
     Ist wert, dasz es zu Grunde geht"

redeneert hij juist, maar doordat hij niet doordenkt, trekt hij de verkeerde conclusie, dat het dus beter zou zijn, wanneer niets tot ontstaan zou komen.

    Ten eerste kan niets als zodanig niet bestaan en dus ook niet ontstaan; voor het bestaan is het iets-zijn nodig. Niets kan dan ook alleen maar bestaan, doordat het iets wordt, zich tot iets verkeert.

    En verder had hij moeten bedenken, dat, wanneer alles waard is, dat het ondergaat, het deze waarde alleen heeft, doordat het waard was te ontstaan, want aan de ondergang is het ontstaan voorondersteld, aan de ene waarde de andere.

39.


    Het ligt echter niet in de lijn van het Mephistophelische denken om door te denken, aangezien het daarmede niet gebaat is.

    Hoe zou Mephisto Faust hebben kunnen overreden om Gretchen in de steek te laten, wanneer hij redelijk gedacht had? Alleen het verstand stelt den mens in staat elke schurkerij te begaan onder het mom van recht en onschuld.

    Wij spraken over de kerken, waar men zonder blikken of blozen tegen de leer van Jezus zondigt, maar niet alleen de kerken zijn sophistisch. Mephisto is ieders trouwe metgezel en hij praat zowel de brandstapel als de oorlogs­ophitsing, de "politionele actie" als het verraden van een vrouw, de uitbuiting als de diplomatie goed. Enzovoort, enzovoort.

    Mephisto vergezelt ons altijd en al te gaarne maakt men gebruik van zijn adviezen, al of niet onder aanroepen van de naam des Heren.

    Het verstand is een natuurlijke vijand van den mens en dus te deze zijn eigen vijand, die hij slechts kan overwinnen door hem tot rede te brengen, want door de rede wordt alles verzoend en niets goedgepraat.

    Door het verstand echter laat zich alles goedpraten; Rodion Raskolnikow slaagt er zelfs in inzake de roofmoord op de woekeraarster. En het gaat immers om het eigen geweten, dat echter door de menigte gedelegeerd wordt aan haar leiders, zodat zij van alle verantwordelijkheid af is.

    "Ich habe es nicht gewollt" zei de laatste keizer van Duitsland, alsof hij niet keizer van Duitsland was.

    "Het is hun eigen schuld en hun verdiende straf" zei de menigte. toen zij de gebroeders de Witt als varkens geslacht had. En de Calvinistische dominees, die het volk van de kansels steeds tegen de regeerders hadden opgehitst, wasten hun handen in onschuld. De Ponti Pilati zijn talrijk als het zand der zee.

***


    De sophist is goed als sophist, maar kwaad als mens en dus onvrij.

    Het doel der menselijke ontwikkeling echter is de vrijheid en daarom houdt ook geen enkele algemeen erkende" moraal stand, ondanks alle sophisme.

***


    De algemeen erkende normen veranderen trager dan de individuele moraal d.w.z. dat de moraal, die zich critisch verhoudt ten aanzien van de algemeen erkende norm, deze niet met één ruk kan omverwerpen. Het geldende is krachtig door de kracht der traditie, alsmede voor den normalen mens door de vrees om af te wijken van den norm, om op te vallen of abnormaal gevonden en onaangenaam bejegend te worden. Daardoor breekt het nieuwe zich slechts langzaam baan, voetje voor voetje.

40.


     Wij hebben gezien, dat de zeden bepaald werden door de hogere machten, hetgeen in de practijk hierop neer kwam, dat de tovenaar, de wonderdokter en medicijnman, later de priester de zedelijke macht uitoefenden en daardoor ook vaak de wereldlijke macht, zij het indirect. Op een bepaald plan van geestelijke ontwikkeling kunnen wij dan gaan spreken van theocratie en dit verandert in principe niet met het verschijnen der moraal, behalve dan dat de theocratie vervangen wordt door aristocratie.

    In Griekenland en Rome bijvoorbeeld waren alle staatsambten priesterlijk, maar het staatsambtelijke karakter ging meer en meer overwegen, doordat het godsdienstige gevoel steeds opper­vlak­kiger werd, zoals altijd het geval is. De godendienst werd onder­geschikt gemaakt aan den wil der wereldlijke heersers. Hetzelfde verschijnsel zien wij in christelijk Europa, waar christelijke priesters en dominees medewerken aan het in stand houden van vijandschap tussen de mensen, ondanks het christelijk gebod. Natuurlijk wordt dit recht gepraat, zoals ook de Romeinse en Griekse priesters tenslotte alles recht praatten. Deze mensen zijn geen schurken, al kunnen zij het zeer wel zijn, maar zij doen in elk geval mee in de ontwikkeling van hun tijd.

    Aangezien aristocratie regeering der besten, der uitzonderlijken betekent, is eigenlijk te zeggen, dat elke regeering aristocratisch is, ook al is zij nog zo slecht en liederlijk als die van Hitler.  Hitlers regeering immers werd gevormd door de uitzonderlijkste politieke bandieten van Duitsland. Maar de gebrui­kelijke bete­kenis, die men aan het woord toekent, is die van een regeering der hoogst ontwikkelden en beschaafden; deze betekenis willen wij er hier ook aan toekennen.

    De verschillende stadia, welke de staten in hun ontwikkeling te zien geven zijn: 1e) het theocratische,  waarin de regeerders vertegenwoordigers zijn der goddelijke macht af machten, zoals het geval was in de jonge Griekse en Romeinse staten, in het rijk van Karel den Grooten en tot op zekere hoogte ook in den aanvang van den Nederlandsen staat tijdens den oorlog tegen Spanje, toen de hervormde predikanten in allerlei opzicht de wet voorschreven, waarbij zij slechts stuitten op den tegenstand der humanische regenten, die zich de denkbeelden van Erasmus hadden eigen gemaakt.

    Het tweede stadium is dat der aristocratie, waarin de hogere standen d.w.z. de meest beschaafden en rijken de regeering uitoefenden, welke regee­rings­vorm eventueel kan verkeren tot absolute monarchie. In welk geval de aristocraten de hof- en ambtenaararistocratie vormen. Tenslotte komt dan de democratie, de regeeringsvorm der middelmatigen. In elk van deze verschillende stadia gelden andere normen n.l. respectievelijk de door de goden of god voorgeschreven zeden, de moraal der beschaafden en die der middelmatigen.

41.


    Wij kunnen dus zeggen, dat Nietzsche gelijk had, toen hij sprak ener Herren und Sklavenmoral, al zijn de conclusies welke bij uit dit onderscheid trekt voor ons onaanvaardbaar, omdat hij zich verzet tegen den logischen gang der wereld.

***


    Toen in de 19e eeuw de democratie zegevierde, kwam vanzelfsprekend de burgerlijke moraal tot heerschappij; het ideaal der mensen werd de brave burger, die uitteraard middelmatig is en een bekrompen geweten heeft, want het middelmatige is niet groote, noch ruim, noch indrukwekkend. Het ideaal van den braven burger is de strenge plichtsbetrachting en hij moraliseert gaarne over plicht en plichtsbetrachting, waaronder te verstaan is, dat men eventueel datgene doet, waarin men geen lust heeft, omdat men inziet, dat het gedaan moet worden en dat het het rechte is. Eigenlijk vindt de burgerman het nooit het ware, wanneer iemand iets doet voor zijn plezier, alsof ook niet dit het rechte kan zijn. Wat hij niet inziet is, dat geen enkele daad zonder meer goed of slecht is, omdat het goede niet zonder het kwade, het kwade niet zonder het goede bestaan kan. Goethe laat Mephisto zeggen, dat hij de geest is, die steeds het kwade wil, en steeds het goede teweeg brengt. Andersom laat zich ook zeggen, dat de mens, die altijd het goede wil, onheil stichten moet.

    Natuurlijk kunnen wij ons verlustigen in onze braafheid, wanneer mij een of andere "goede daad" gedaan hebben b.v. een oude broek gegeven aan een arme drommel af tien gulden in het kerkezakje, maar met menselijkheid en dus met het werkelijke goede en rechte voor den Mens heeft het niets te maken.

    Alle volstrekt algemeen gestelde geboden of verboden zijn dan ook onjuist en onhoudbaar. Een voorbeeld hiervan is de wet der tien geboden, die overigens verboden zijn op enkele na, al heten ze allemaal geboden.
Om slechts enkele te noemen:

-Gij zult niet doden: de wereld is een slachthuis en moet het zijn, omdat van nature alles zich moet handhaven tenkoste van het andere;
-Gij zult niet stelen: de rijke plundert den arme uit;
-Gij zult geen vals getuigenis spreken: de diplomatie;
-Gij zult niet echtbreken. Hierover spraken wij reeds in het voorgaande.

     Desondanks is het goed, dat de burgerman zo handelt en spreekt, want de mens doet wat hij is en aldus doende doet hij goed, doet hij datgene wat voor hem het juiste is, voor hem deugt. In zijn moraal spreekt de mens het oordeel uit over zichzelf en wanneer de burgerman streng moraliseert en even streng overtredingen veroordeelt, zegt hij daarmede, dat het voor hem gevaarlijk is zijn bekrompenheid


42.


te buiten te gaan, omdat voor hem het ruime en verruimde bandeloosbeid is.

    Talrijk zijn dan ook momenteel de klachten omtrent de bande­loosheid der jeugd, wier nieuwe moraal die der ondergaande heersende klasse geleidelijk vernietigt. Wanneer wij hier spreken over nieuwe moraal, bedoelen wij natuurlijk de veranderde moraal, want in het totale ontwikkelingsproces doet de moraal mede. Omdat dit proces dialectisch verloopt, is elke nieuwe moraal om te beginnen ontkenning van de oude; vandaar dat de ouderen er zo afwijzend tegenover staan. Zij begrijpen niet, of wensen zich niet te herinneren, dat hun moraal eenmaal in dezelfde positie verkeerd heeft. Alleen is in de loop der tijden het extremisme van hun verzet afgesleten, zoals ook dat ten de nieuwe moraal geleidelijk zal verminderen. In het oude is niet alles verkeerd, in het nieuwe niet alles goed, want niets is eenzijdig goed of slecht zonder meer.

    In tijden van ommekeer bestaat altijd de neiging om het kind met het badwater weg te gooien, maar het wordt hoogstens te vondeling gelegd en zodoende altijd wel weer opgeraapt.

--------