Laaste corr.: H.W.


                  Het Wezen.

Wat is het wezen? Niet het verschijnsel. Als het verschijnsel verschijnt het wezen, maar omdat het als het verschijnsel verschijnt, verschijnt het niet als zodaning. Het wezen is dus de negatie van het verschijnsel en aangezien dit laatste "iets" genoemd wordt, is het wezen niet iets en dus niets. Maar het is desalniettemin en het is iets, als het verschijnsel wordt. Om verschijnsel te worden, moet het dus van niets iets worden, zichzelf ontkennen. Om te beginnen is het aanleg tot iets. Blz. 24 Het wezen op zich is niets dan wezen en dus niet anders dan niets. Maar als aanleg is het aanleg tot ...., en dit aanleg tot ...., kan niet aanleg zijn tot niets, want dat is het al. Het moet dus aanleg zijn tot iets anders. Iets anders dan niets is iets. Nu moet niemand denken, dat het wezen er eerder is dan het verschijnsel, want wie zo denkt, brengt de tijd in het geding en het wezen behoort niet tot de wereld der verschijnselen en valt dus buiten de tijd. Wezen en verschijnsel gaan samen, zijn een eenheid. Het verschijnsel is het wezen, maar op andere wijze n.l. als verschijnsel, als uiterlijkheid. Wezenlijk is het verschijnsel dus anders dan het schijnt. Wat is dit in wezen? vraagt men, en ook wel: wat is dit in de grond der zaak. De zaak is dan het verschijnsel, waarvan het wezen de grond is en waarin het verschijnsel dus zijn grond heeft, gegrond is. Blz. 25 Aangezien het wezen als zodanig niet het verschijnsel is, verschijnt het als zodanig niet. En aangezien het als zodanig niet tot de verschijnselenwereld behoort, is het alleen maar denken. Denkbaarheid noemen wij ook idealiteit. In het voorgaande spraken wij van het wezen van het denken. Dit vereist dus toelichting in verband met het hierboven besprokene. Het denken is de vorm der gedachten, want gedachten worden gedacht, zijn resultaat en inhoud van het denken. Het denken als vorm is echter verschillend van de vorm, die wij verschijnsel noemen, aangezien deze laatste reëel en het denken ideëel is. Denken is dus ideeële vorm met ideeële inhoud; deze vorm is het denken en het denken is slechts denkbaar, een denkbaarheid, een gedachte; en de inhoud is eveneeens gedachte. Vorm en inhoud zijn dus identiek en door elkaar te substitueren, wat niet gezegd kan worden van de reële vorm en deszelfs ideeële inhoud, het wezen. Het denken is dus wezenlijk denken, of anders gezegd: het is Blz. 26 wezenlijk gedachte en de gedachte is wezenlijk denken. Aangezien denken negeren is van bepaaldheid en elke gedachte een bepaalde gedachte, negeert het denken elke gedachte, wat niet anders wil zeggen - gezien de identiteit van denken en gedachten - dat elke gedachte zichzelf negeert. Hieruit volgt, dat het denken voortdurend voortgaat; dat elke gedachte, die gedacht wordt, zich onmiddellijk ontkent d.w.z. haar eigen ontkenning aan zich oproept. Daarom is het logische denken geen subjectieve en willekeurige bezigheid, maar een werkzaamheid, die volgens haar eigen innerlijke wetmatigheid verloopt, een wetmatigheid, waaraan geen enkel subject iets kan af - of toe doen. De logica is niet bedacht. Zij is het wezen van het denken en dialectisch. Dialectiek - zelfweerspreking. De logica is niet enkel formeel, zoals ook Immanual Kant nog dacht; Blz.27 zij is niet iets wat wij dank zij ervaringen en waarnemingen bedacht hebben. Maar zij is het wezen van het denken, zij is de rede. Redelijk denken is logisch denken en dit wil zeggen: het denken zichzelf laten ontwikkelen zonder daaraan subjectief iets toe te voegen of af te doen. Het is bijv. uitstekend om te zeggen, dat er een kategorie der oorzakelijkheid is, maar dan moeten wij doorredeneren als volgt: een oorzaak heeft een gevolg, omdat zij anders geen oorzaak zou zijn; zij is dus slechts oorzaak dank zij het gevolg en dus is het gevolg de oorzaak, dat de eerstbedoelde oorzaak oorzaak is. Het gevolg is dus gevolg van de oorzaak, maar tevens haar oorzaak, zodat de eerstgenoemde oorzaak gevolg is van haar eigen gevolg. Waarmede dan gezegd is, dat oorzaak en gevolg wel onderscheiden begrippen zijn, maar geen gescheiden gescheidenheden; zij liggen niet uit elkaar, want zijn in de grond der zaak identiek. Een oorzaak veroorzaakt dus zichzelf. Blz. 28 Elke oorzaak is gevolg. Het verstandelijke denken houdt oorzaak en gevolg strikt gescheiden en ziet ze als strikt gescheiden en ziet ze als enkel verschillend, ofschoon het toch duidelijk moet zijn, dat oorzaak door het gevolg teweeg te brengen in het gevolg overgaat. Bij een bepaalde concentratie van waterdamp in de lucht ontstaat regen, maar alleen als tevens vaste kernen aanwezig zijn, waaromheen de waterdamp zich kan concentreren. Het samentreffen van waterdamp en kernen veroorzaakt dus de regen, maar dit samentreffen is de regen. Het regent, als regendroppen ontstaan en het ontstaan van deze droppen is regen. Het samentreffen is de oorzaak van de regen, die er dus het gevolg van is, maar, zoals reeds gezegd, heeft dit samentreffen de vorm van regendroppen. Ouderwetse atheïsten zeiden, dat God de prima causa d.w.z. eerste oorzaak is. Blz. 29 Als verstandelijk denkende mensen zeiden zij echter ook, dat elke oorzaak een oorzaak heeft. God moest dus ook een oorzaak hebben, maar omdat zij met hun causale denken in de causaliteit terecht kwamen, staken zij er een stokje voor en zeiden dat er een eerste oorzaak was. Dit was dan dus een oorzaak, die niet veroorzaakt was; zij was er "eens". Om als oorzaak te zijn, moet een oorzaak veroorzaakt zijn, tot oorzaakt gemaakt. Dus moet zij een oorzaak hebben. Het verstandelijke denken komt hier niet uit. Op zijn manier zegt het: "In den beginne" en wanneer het naïef atheïstisch denkt, vervolgt het met te zeggen: "schiep de eerste oorzaak enz." Wij zeggen: de oorzaak veroorzaakt zichzelf, is zichzelf tot oorzaak. Gelovigen zeggen: God heeft zichzelf geschapen. De Alexandrijnse Christenen zeiden: dus is hij zijn eigen zoon en vader. Het is alles hetzelfde, maar een eerste oorzaak is een onhoudbare bewering. Een oorzaak, die niet tevens gevolg is, is redelijkerwijze niet denkbaar, want geen oorzaak. De rede dwingt ons tot conclusies, die het verstand verwerpt. Het verstand zegt: iets is dit of dat; een derde is uitgesloten. De rede zegt: dit is alleen maar dit in zijn verhouding tot dat; en dat wordt dit wanneer wij er van uitgaan, het zien in zijn verhouding tot het eerstgenoemde dit, hetwelk in deze laatstgenoemde verhouding dan dat wordt. Blz. 30 Dit is dus slechts relatief dit en niet absoluut. Wanneer wij "dit" zeggen, stellen wij het betreffende in verhouding tot een ander "dit", dat in deze verhouding "dat" genaamd wordt. "Dat" is een ander "dit". Wanneer ik zeg: "dit hier is een koe" en vervolgens: "en dit hier is een paard" (of "en dat dier is een paard") dan denk ik het een in verhouding tot het andere. "Dit dier is een koe" wil n.l. zeggen, dat dit bepaalde dier, dat hier voor mij staat, een is van de soort dieren, die wij koeien noemen. Ik zeg dus, dat dit dier, dit bepaalde dier verbijzondering is (al is er evtl. niet veel bijzonders aan te zien) van een algemeenheid n.l. de diersoort koe. Blz. 31 Nog algemener gezegd: deze bepaaldheid is verbijzondering ener algemeenheid. Zij is dus verbijzonderde algemeenheid en dus meer dan enkel bepaaldheid; zij is meer dan dat. Als deze koe, als deze bepaaldheid komt de Koe (het begrip) tot uitdrukking. Deze koe is de Koe op haar manier. Wat hier van deze bepaalde koe gezegd wordt, geldt van elke bepaaldheid. Elke bepaaldheid is verbijzonderde algemeenheid, onverschillig of het een huis, een koe, een paard, een reus, een mens enz. of een gedachte is, want elke gedachte is verbijzondering van het denken. Ook in het onderhavige geval denken wij het ene in verhouding tot het andere n.l. het bepaalde in verhouding tot het algemene. Alles is slechts in verhouding te denken en om iets te bepalen moeten wij het in iets anders uitdrukken. 32 Wanneer wij het vorenstaande oordeel: "Elke bepaaldheid is een verbijzonderde algemeenheid" volstrekt algemeen willen uitdrukken, kunnen wij zeggen: "Elk dit is een dat". Het oordeel: Elke bepaaldheid is een verbijzonderde algemeenheid, is ook andersom te zeggen n.l. elke verbijzonderde algemeenheid is een bepaaldheid. Het bepaalde is het algemene op de wijze der verbijzondering. Het is dus in de grond der zaak, d.w.z. in wezen algemeen. Als wij de waarheid van dit dier (een koe) willen zeggen, moeten wij zeggen, dat het een koe is - waarmede wij overigens niet de volledige waarheid gesproken hebben. Om dit te doen moeten wij verder gaan en ook zeggen wat een koe is, wat wij slechts kunnen door het als een bepaalde algemeenheid of algemene bepaaldheid uit te drukken in een andere algemeenheid bijv. zoogdier, die ook weer op dezelfde wijze bepaald moet worden. Enzovoort. Het is niet eenvoudig om waarheid te spreken, met welke woorden 33 ik niet geacht wil worden het liegen te verdedigen. Het wezen is de waarheid. Als van een bepaaldheid gezegd wordt wat zij wezenlijk is, wordt haar waarheid uitgesproken, maar slechts haar bepaalde waarheid en dus haar beperkte, onvolkomen waarheid. Het wezen is alleen denkbaar en dus idealiteit. De bepaalde realiteit (het verschijnsel) is realiteit van idealiteit. Deze realiteit is dus op beperkte, op onvolkomen wijze identiek met de idealiteit. Conclusie: waarheid is idealiteit van realiteit en idealiteit. Denken is denken en geen verschijnsel; het is dus zuivere idealiteit. Eén gedachte is een bepaalde gedachte en dus ideëele beperking. Het wezen van denken is de rede; deze is haar waarheid. De logica is dus de waarheid van het zuivere denken, dat enkel gedachte is, die zichzelf ontwikkelen krachtens eigen wezen, Blz. 34 waarheid. Omdat dit ontwikkelingsproces oneindig is, is de waarheid niet te zeggen; wel een waarheid. De waarheid is steeds bezig zichzelf waar te maken, want de rede is steeds bezig zichzelf te verwerkelijken. Conclusie: de waarheid is het redelijke denken. Geen enkele gedachte is volkomen waar, behalve deze. Analogie: "Er is geen regel zonder uitzondering." Behalve deze regel. Dus is er wel een uitzondering op de regel, dat er geen regel is zonder uitzondering. Is voornoemde regel dus onwaar? Neen! De voornoemde regel is zijn eigen uitzondering; juist immers het feit, dat er geen regel zonder uitzondering is behalve deze regel, is de uitzondering op de regel zelf. Geen enkele gedachte is volkomen waar, betekent derhalve: De waarheid is, dat de waarheid in geen enkele bepaalde gedachte te denken is. Blz. 35 Daarom is de waarheid het redelijke denken, dat een oneindig proces is. "Een bepaaldheid is wezelijk een algemeenheid" is een waarheid, maar niet de waarheid. Dit spreekt trouwens vanzelf, want de waarheid is de waarheid in het algemeen, is een volstrekte algemeenheid en als zodanig niets. Om iets te worden moeten wij deze algemeenheid bepalen, beperken dus. Een bepaalde algemeenheid (die ook een bepaaldheid is) is verbijzondering van het algemene. (Een bepaalde koe is verbijzondering van de koe). De waarheid is het wezen van een waarheid. Ook hier geldt: het bepaalde is in wezen algemeen; het wezen is het algemene van het bepaalde. De gelovigen noemen het wezen God en zeggen, dat hij ondoorgrondelijk is. Blz. 36 Inderdaad is hij voor het geloof onbegrijpelijk, aangezien geloven niet begrijpen is. De zuiver rede begrijpt "God" als het wezen, de aanleg en als op zich niets. God als zodanig bestaat dus niet. God bestaat alleen op de wijze van zijn verkeerdheid. Wij begrijpen, dat dit velen een duister uitspraak lijkt; daarom wil ik trachten haar te verhelderen. Om te bestaan moet God iets worden, dus moet hij zich van niets tot iets verkeren, waardoor hij dan als en door de verschijnselenwereld zich openbaart. En aangezien het verschijnsel het wezen is op de ander wijze, is de verschijnselenwereld de verkeerdheid Gods, die zich als iets (of veelheid van ietsen) stelt, maar wezenlijk algemeen is en niet dit, noch dat alleen, noch alle ietsen te samen geteld, want ook al deze ietsen zijn iets en wezenlijk is God niets, negatie van iets en daarmede van beperktheid en bepaaldheid, alsmede van Blz. 37 onvolkomenheid. God is dus volkomen. Maar hij zou niet volkomen zijn, wanneer hem het onvolkomene ontbrak, weshalve dit ook bij hem behoort. Zijn onvolkomenheid is zijn verkeerdheid. En hij is verkeerd als gesteldheid, als geopenbaardheid. Wie dit begrijpt, ziet in dat "God" d.w.z. het wezen niet als zonder meer denkbaar is, maar dat zijn zelfverkering - de uiterlijke kosmos - direct aan hem wordt medegedacht door de rede. Als God eeuwig is, is ook de schepping eeuwig en heeft zij nooit een begin gehad, noch zal zij ooit een einde nemen. Het voorgaande is ook te beredeneren wanneer wij ervan uitgaan, dat het wezen niets is, ontkenning van iets. Als iets niet was, zou niets niet zijn, want zou iets niet ontkend kunnen worden. Wie het begrip Niets denkt, denkt onherroepelijk het begrip Iets mede, want door het begrip Niets te denken, ontkent hij het begrip Iets. Overigens kunnen wij natuurlijk ook zeggen, dat het wezen de Blz. 38 verkeerdheid is van zijn andere. Dit ander willen wij het Zijn noemen. Alles is op enigerlei wijze - als aanleg (potentialiteit), als realiteit of als idealiteit. Deze trits uit het Duitse idealisme is even beroemd geworden als de volgende: These - antithese - synthese Zodra iets gesteld wordt, wordt het bepaald en hierdoor wordt onmiddellijk de antihese, het tegengestelde, opgeroepen d.w.z. medegesteld. These en antithese gaan dus samen en dit noemen wij de synthese. These, antithese en synthese hebben de these gemeen en zijn dus in zoverre identiek, maar zij verschillen ook. De these is het gestelde. De antithese is het tegengestelde, maar wij moeten hierbij niet aan construeren denken; wij construeren de synthese n.l. niet, maar zij komt vanzelf tot stand. Blz. 39 In de synthese zijn n.l. these en antithese voorondersteld; zij zijn er als tegenstellingen wel in te onderscheiden, maar niet van elkaar te scheiden. Natuurlijk kunnen zij wel elk afzonderlijk gedacht worden - het oordeel des onderscheids - maar hierbij moeten wij niet blijven staan, wanneer wij tot begrip willen komen. Wij herinneren aan hetgeen wij in ons voorbeeld van de koe gezegd hebben: dat deze ene koe op haar bijzonder wijze de koe in het algemeen uitdrukt. Deze ene koe is dus eenheid van verenkelde en verbijzonderde en van het algemene. De koe in het algemeen bestaat niet. Enkele koeien bestaan wel en zij zijn de synthese van de tegenstelling: bijzonder en algemeen. Schemering: van licht en donker. Worden: van niet meer zijn en nog niet zijn. Ook gedachten worden, maar elke gedachte is reeds in de voorgaande vervat, aangezien zij er anders niet uit "te voorschijn" zou kunnen komen. Blz. 40 Wij spraken over oorzaak en gevolg en zagen, dat het gevolg oorzaak en gevolg in enen is, en dat de oorzaak alleen dank zij het gevolg oorzaak is, en dan redelijkerwijze niet van haar andere is los te denken. Wij kunnen dus eigenlijk niet spreken van "de voorgaande" gedachte; alle bepaalde gedachten, alle denkbepalingen zijn een en dezelfde denkwerkzaamheid, waarbij blijkt, dat de nieuwe gedachte identiek is met de oude en dus in zoverre even oud. Als het gevolg geboren wordt, wordt tevens de oorzaak geboren. Zij brengen elkaar te weeg. Het verstand denkt ze uiteen en zegt, dat iets òf oorzaak is, òf gevolg en dat de oorzaak aan het gevolg vooraf gaat. Dit is onjuist. Of iets oorzaak zal zijn, hangt daarvan af of het gevolg intreedt; eerst als dit laatste het geval is, wordt iets oorzaak. De synthese echter is op haar beurt ook weer negatief, want zij is these, maar zijn beide worden. Worden en verworden verhouden zich negatief, maar zijn beide worden. Aangezien alles wordt en niets alleen maar is, is alle Zijn vervluchtiging en elk verschijnsel een verdwijnsel. Maar alleen als verschijnsel is het verdwijnsel, want zodra het verdwenen is, verdwijnt het niet meer, maar verschijnt het evenmin. Blz. 41 Kunnen wij slechts spreken van het worden van alles en niet van het zijn ervan? Wij spreken overigens altijd van het zijn der dingen en der gedachten. De kategorie Zijn komt bij alles te pas, ook bij Niet-Zijn, want ook dit is. Daarom is alles als zijnde identiek en dus identiek in het Zijn. Blz. 42 In het begrip Worden treedt uit het Niet-Zijn het Zijn te voorschijn om er weer in te verdwijnen. Wij bedoelen dit niet ruimtelijk en tijdelijk, maar als denkwerkzaamheid. Worden roept de begrippen niet meer en nog niet zijn onmiddellijk aan zich op. Zij zijn erin voorondersteld, maar zij verhouden zich negatief als verleden en toekomst van Zijn en aangezien zij beide negatief zijn is als resultaat van hun wederkerige ontkenning positief n.l. Zijn. Het worden stelt zich als Zijn. Niet-Zijn verkeert zich tot Zijn, wordt Zijn. En omdat Zijn in de grond der zaak niet-Zijn is, houdt het geen stand. Verder begrijpen wij dat het wezen van het Zijn niet het Zijn als zodanig is; omdat het Zijn wezenlijk anders is; wij begrijpen derhalve, dat het wezen van het Zijn het Niet-Zijn is. Het worden stelt zich als zijn (these) en heft zijn gesteldheid tegelijkertijd weer op (niet zijn en dus antithese) Het samengaan van these en antithese, hun eenheid, is het worden. En omdat dit samengaan onvermijdelijk is, wordt alles voortdurend en is er geen definitief Zijn. Blz. 43 Het Zijn der verschijnselenwereld is Zijn van worden en dus schijn van definitief zijn, van bestaan. Bestaan immers betekent standhouden. Aan het Niet-Zijn wordt Zijn meegebracht, want wat zou er anders te ontkennen zijn. Zijn is positief en dus negatie van negatief Zijn d.w.z. van Niet-Zijn. "Zijn" is te zeggen zowel van het reële als van het ideële. Het reële Zijn is negatie van het ideële en dus ideëel Niet-Zijn; en ideëel zijn negatie van reëel Zijn dus reëel Niet-Zijn. Alle realiteit is te verwerken tot begrip en haar bepaalde Zijn tot Niet-Zijn. Zijn en Niet-Zijn staan altijd in verhouding en zijn door elkaar te substitueren. ---