Gecorr.: H.W. Het zijnAlles is, hetzij als zintuigelijke waarneembaarheid, hetzij als voorstelbaarheid, hetzij als denkbaarheid, welke wijzen van Zijn zich verhouden als natuur, ziel en geest. Het gemeenschappelijke van dit drietal is het Zijn, dat echter, voorzoverre het gemeenschappelijk is, niet Zijn is op een bepaalde wijze, maar algemeen, onbepaald. Wat nog niet bepaald is, is nog slechts aanleg en nog niet werkelijk Zijn, dus in werkelijkheid Niet-Zijn. Het werkelijke Niet-Zijn is derhalve het begin van het werkelijke Zijn, maar het is niet volslagen niets, want een gedachte; het is onvoorstelbaar en zintuigelijk niet waarneembaar, maar wel denkbaar. Laten wij deze gedachte nader overwegen. Niet-Zijn is de negatie van Zijn. Over Niet-Zijn sprekende denk ik dus Zijn mede; ik spreek het ook trouwens uit in het begrip Niet- Zijn. Blz. 2 De ontkenning van Zijn is op tweeërlei wijzen mogelijk n.l. als nog niet Zijn en als niet meer Zijn. In het eerste geval is het het begin en in het tweede geval het einde van Zijn Niet-Zijn, is dus het begin en het einde van Zijn, dat zich van Niet-Zijn tot Niet-Zijn ontwikkelt en zo niet anders is dan Worden en verworden. Als Worden is het negatie van Niet-Zijn dat bezig is zich tot Zijn te verkeren en als Verworden negatie van Worden, dus van de negatie van Niet-Zijn; als zodanig is het Zijn, dat bezig is zich tot Niet-Zijn te verkeren. Hier volgt een toevoeging in potlood en moeilijk leesbaar. Daarom gaat Zijn tenslotte in Niet-Zijn over. Het volstrekte Niet-Zijn is het zijn van Niets. Maar het volstrekte Niet-Zijn is Niet-Zijn, waarin niets anders te vinden is; het is dus het Niet-Zijnde. Niet-Zijn en dit is als negatie van de negatie van Zijn positief zijn. De idee van het volstrekte Niet-Zijn is dus in haar absoluutheid onhoudbaar en resulteert vanzelf tot die van Zijn; zij heft zichzelf op tot haar andere, haar tegendeel. En als zijn van Niets, dus Niet-Zijn van Iets heft zij zich op tot Zijn van Iets, Iets Zijn. Niet-Zijn wordt Zijn, dat zich op zijn beurt verkeert tot Niet- Zijn. Niet-Zijn als begin verhoudt zich tot Niet-Zijn als einde als aanleg tot resultaat. Het verschil: in de aanleg is het Zijn beginsel, dat eruit te voorschijn komt, mogelijkheid, die werkelijkheid wordt. Het begin is mogelijkheid in werkelijkheid; het resultaat is verwerkelijkte mogelijkheid; in het resultaat heeft het Niet-Zijn zijn mogelijkheid verwerkt; het is niet meer hetzelfde Niet- Zijn, dat het (?) onmiddellijk was, doordat het beginsel van het zijn erin tot ontwikkeling gekomen is. (Einde potlood tussenvoegsel) In het voorgaande spraken wij over werkelijk Zijn en werkelijk Niet-Zijn en dus is er ook van onwerkelijk Zijn en Niet-Zijn te spreken. Wat wil "onwerkelijkheid" zeggen? Blz. 3 Aan werkelijkheid laat zich verwerkelijken bedenken. Aan verwerkelijken: werkzaam zijn. Het werkelijke zijn is verwerkelijking van Niet-Zijn, dat echter door deze werkzaamheid zichzelf opheft en dus ophoudt Niet-Zijn te zijn; als Zijn is het Niet-Zijn niet werkelijk Niet-Zijn. En analoog redenerende is te zeggen, dat het Zijn als Niet-Zijn niet werkelijk Zijn is. Zij zijn beide werkelijk en onwerkelijk tevens. De werkelijkheid van het Zijn is voorbijgaande werkelijkheid, die op niets uitloopt, maar niet op Niets zonder meer, want Niet zonder meer is zuiver Niet-Zijn d.w.z. niet anders dan, een Niet-Zijn dus waarin niet anders dan Niet-Zijn te vinden is, het absolute Niet-Zijn d.w.z. het Niet-Zijnde Niet Zijn. En Onderstaande cursief is onaf en nergens tussen te voegen. De vraag die thans aan de orde komt, is of het begrip ideëel eenzijdig houdbaar is of dat het zich, wanneer wij doordenken, vanzelf verkeert tot zijn andere, zijn tegendeel. Het volstrekt ideëele is het volstrekt gedachte Blz. 4 dit is als zelfontkenning van Niet-Zijn: Zijn. Wat betreft het Zijn zonder meer, dus het Zijn, dat niets anders is dan Zijn, dat dus absoluut is, valt op te merken, dat het niets anders is dan Zijn, dus het Zijnde Zijn, het Zijn, dat zich zelf absoluut bevestigt en niets anders is. Het is dus niet het andere van Zijn, dus niet Niet-Zijn en het is niet iets anders. Derhalve is het de ontkenning van Niet-Zijn en van iets anders, als hoedanig het zelf iets is n.l. het zuivere begrip Iets, dat omdat het zuiver begrip is, niets anders is dan het begrip van Iets en dus niet een bepaald iets, maar iets in het algemeen, dus niets. De begrippen: het absolute Zijn en het absolute Niet-Zijn heffen zichzelf op, doordat zij vanzelf in elkaar overgaan. Het absolute Zijn is Niets en te begrijpen als de aanleg tot werkelijk zijn, het begrip ervan en het wezen. Wezenlijk is dus alles wat werkelijk is niet iets, maar niets in de zin van algemeenheid (en niet Niets zonder meer). Elk iets is wezenlijk d.w.z. in waarheid algemeen, verwerkelijking van algemeenheid. De algemeenheid als zodanig bestaat niet d.w.z. is geen zintuiglijke waarneembaarheid, want dit verstaan wij onder het begrip bestaan, dat eigenlijk stand houden betekent. Het zintuiglijk waarneembare houdt slechts schijnbaar stand; in werkelijkheid is het een verdwijnsel: het is voortdurend bezig te verdwijnen. Omdat gedachten de vluchtigheid zelve zijn (niet verschijnen), zegt niemand dat ze bestaan. Maar wanneer iets meer of minder tijd nodig heeft om te verdwijnen, spreekt men van bestaan. Blz. 5 De algemeenheid is aanleg tot iets en algemeen denkbaar. Iets zijn is relatief zijn. Dit geldt ook voor de gedachten, want elke gedachte is een bepaalde gedachte, maar bestaat niet. De voorstelling is een werkelijkheid, maar geen realiteit. (Realiteit van het Lat. woord rea = zaak betekent zakelijkheid; wijn zullen het gebruiken in de betekenis van zintuiglijk waarneembaarheid; dus behoren er o.a. ook toe het geluid en de geur.) De voorstelling is geen realiteit, omdat ze geen natuurlijk bestaan leidt. Men kan de voorstelling een natuurlijk bestaan geven, door te objectiveren, maar het blijft een voorstelling van iets, dat wel of niet bestaat. Is het een voorstelling van iets, dat niet bestaat, dan is het natuurlijke uitdrukking van iets, dat ideëel is. Dit is kunst. In de kunst tracht men het ideëele op natuurlijke wijze voor te stellen. Als zodanig is het natuurlijke geïdealiseerd door het ideëele te realiseren. De voorstelling kan dus tot bestaan komen door haar te objectiveren. Het zelfde geldt voor de gedachte. Men denke slechts aan de techniek enz. Eeen machine is gerealiseerd denken, tot zakelijkheid geobjectiveerd verstand. ---