Hegel's Logica. door Mr.Drs.A.Börger Laatste corr.:H.W.

Het begin is het abstracte Zijn, dat niets is. Dit Zijn in dus tevens Niet-Zijn. Eenheid : Worden. Zijn is negatie van Niet-Zijn ; als zoodanig is het Aanzijn, Zijn met een bepaaldheid, welke is de qualiteit (hoedanigheid), omdat zij onmiddellijk is. Negatie van Niet-Zijn is Iets zijn. Aan Iets valt de grens te bedenken: waar het eindigt en anders wordt. Het aanzijnde is dus eindig en veranderlijk. Iets is iets anders voor iets anders, dat ook weer iets is. Het wezenlijk zijn van het Iets is dus het anders-zijn. Als iets anders is Iets de negatie van Iets anders, dat zelf negatie is; het is dus negatie van negatie; de verhouding is dus negatief: afstooten, verveel- vuldiging, quantiteit. In de verveelvuldiging betrekt het eene zich op zich- zelf; het uitsluiten is tevens zich op zichzelf betrekken: het qualitatief bepaald zijn heft zich dus op. Zuivere quantiteit is Zijn waaraan de qualiteit is opgeheven. Alle onderscheid aan dit zuivere zijn is dus quantitatief. De quantiteit is in haar onmiddellijke verhouding tot zich- zelf voortdurend. Als eenheid bepaald is zij: grootte. Gesteld is zij : quantum. Het quantum is volkomen bepaald in het getal. Het getal is gedachte, maar volkomen leeg, als grens voor zich; omdat het volkomen leeg is : volkomen veruiterlijkt. De maat is het qualitatieve quantum. Boven een maat uitgaan : opheffen van de bepaalde qualiteit, bepalen van een nieuwe qualiteit. Zoo komen wij tot het matelooze, waarin het qualitatieve en quantitatieve zoowel wordt op- geheven als hersteld d.w.z. ze zijn nog slechts moment. Het oneindige is te begrijpen als het matelooze. Het matelooze : negatie van de maat, welke zelf negatie is. Het oneindige dus : negatie van de negatie. --------- - 2 - Het Wezen. Negatie van abstract zijn, dus: concreet zijn, onmiddellijk, dus: het zijn als schijn in zichzelve, want de negatie is : zich op zichzelf betrekken, onmiddellijk ( want het Zijn is in zichzelf negatie) : dus in zichzelf. Het Wezen is als negatie van Zijn: negatie van de negatie van Niet-Zijn: positief Niet-Zijn. De verhouding hier dus middellijk : identiteit. De negatie wordt onderscheid : door het schijnen in zichzelve onderscheidt het zich in zichzelve. Het Wezen is dus : identiek onderscheiden zijn : de grond. Door zich in zichzelf te onderscheiden is het Wezen zijn eigen bemiddelaar, middellijk. Als grond is het Wezen tevens identiteit: opheffen van het onderscheid, dus van het mid- dellijk zijn, dus weer onmiddellijk-zijn. Als onmiddellijk-middellijk zijn is het: bestaan. Bestaan : weerspiegeling in zichzelf (identiteit) en weerspiegeling in het andere (onderscheid). Aan dit laatste te bedenken : relativiteit en dus samenhang. Het bestaande - het Ding. Naar het moment van het onderscheiden : een bepaald ding. Aan het onderscheiden laat zich het verschil bedenken. Bepaalde dingen : verschillende bepaaldheden. Het Ding : het te voorschijn treden van de bepalingen van het Wezen. Bepalingen : eigenschappen; deze zijn in den grond identiek met zichzelf. Eigenschappen in den grond dus los van het Ding, zelfstandig : in zichzelf weerspiegelde existenties: materie. In den grond dus slechts één materie : existentie in den zin van : zich identiek bepalen. Het zich onderscheidend bepalen, tot onderscheid bepalen: vorm. Het Ding : het wezenlijke bestaan op de wijze van het zich opheffen, te voorschijn treden, verschijnen. Verschijnen: zich opheffend bestaan - oneindig proces: zich op zichzelf betrekken (identiteit) en zich afstooten (onderscheid). Het zich op zich zelf betrekken geschiedt dus in den vorm van het uit elkaar zijn. Het zich op zich zelf betrekken : inhoud. Het uit elkaar zijn : ontwikkelde inhoud : vorm. - 3 - Inhoud en vorm : twee onderscheiden zelfstandige exis- tenties, die zich identiek verhouden. Onmiddellijke verhouding : het geheel en de deelen. Deze zijn ook elkaars negatie; verhouding dus ook negatief : afstooten : Kracht-uiting. De Kracht gaat over in de uiting, zit er niet achter. Het innerlijk verdwijnt in het uiterlijk en daarmede in zichzelf, wordt onmiddellijkheid, waarin inner- lijk en uiterlijk an und für sich identiek zijn en tevens hun onderscheid bepaald is als gesteld zijn. Deze onmiddellijke identiteit is : de Werkelijkheid. Als identiteit is de werkelijkheid om te beginnen: mogelijkheid, die zich opheft tot gestelde mogelijkheid, reëele mogelijkheid : toevalligheid. Als werkelijkheid zijn de momenten : innerlijk en uiterlijk gesteld als enkel vormen. Of iets toevallig en mogelijk is, hangt dus alleen van den inhoud af. De mogelijkheid is aan de toevalligheid voorondersteld: voorwaarde. De werkelijkheid is inhoud en vorm - totaliteit - zaak. Zaak : overgaan van innerlijk in uiterlijk en andersom. Overgaan : beweging, werkzaamheid. Werkzaamheid, verwerkelijking : overgaan van de voor- waarden, die zich opheffen tot de werkelijkheid der (tot de verwerkelijkte) zaak. Als alle voorwaarden aanwezig zijn, moet de zaak werkelijkheid worden. De zaak is als inhoud zelf voorwaarde. Het overgaan van mogelijkheid in toevalligheid in elkaar, het samengaan met elkaar, identiteit in elkaar is noodwendig, werkelijke noodwendigheid. Deze noodwendigheid voortvloeiende uit de wezen- lijke identiteit, is absoluut, absolute identiteit, grond van alle werkelijkheid; absolute verhouding, het in het Wezen met zichzelf identieke Zijn, dat zichzelf in het Wezen bemiddelt. De absolute noodwendigheid is : dat het Zijn zichzelve bemiddelt; is : de substantie (het bestandige), de onmiddellijke werkelijkheid zelf als absolute weerspiegeling in zich, als an und für sich zijnd bestaan. De substantie openbaart zich in en bepaalt zich tot de totaliteit der toevalligheden ; is de zich bepalende macht; als zoodanig te begrijpen als causaliteit (oorzakelijkheid) - 4 - In de causaliteitsverhouding is de substantie : oorzaak, welker negatie is : de werking. Tegen elkaar gedacht geschiedt de werking op een andere substantie, welke dus passief, maar als substantie tevens actief. Zoo komt het tot de Wisselwerking, waarin de substantie de eene maal als oorzaak, de andere maal als werking gesteld wordt, maar waarin maar één oorzaak is, die zich voortdurend stelt en dus op- heft, opheft en dus stelt. Dit zuivere wisselen met zichzelf is de gestelde noodwendigheid, het zich noodwendig stellen. Het substantieele Zijn is : het zich noodwendig oneindig negatief op zichzelf betrekken. Het zich op zichzelf betrekken : vrijheid. Het zich oneindig negeeren, alleen maar met zichzelf wisselen : het begrip. De Waarheid der noodzakelijkheid is de vrijheid; de waarheid der substantie : het begrip. Als voor zich bestaande heet deze bevrijding : Ik. Als tot haar totaliteit ontwikkeld : Vrije Geest. Als gevoel : Liefde. Als genot : Zaligheid. -------- Het Begrip: de waarheid van Zijn en Wezen. Het is : het vrije als de voor zich zijnde substantieele macht en is totaliteit, waarin elk der momenten het geheel is en als ongescheiden eenheid met het begrip gesteld. Zoo is het begrip in zijn identiteit met zichzelf het an und für sich bepaalde. De leer van het begrip wordt verdeeld in : 1) de leer van het subjectieve of formeele begrip; 2) de leer van het begrip als het tot onmiddellijkheid be- paalde, of de leer van de objectiviteit; 3) de leer van de Idee, van het SubJect-Object, van de eenheid van het begrip en de objectiviteit, van de absolute waarheid. Het begrip bevat de momenten : a) der algemeenheid ( identiteit ) b) der bijzonderheid ( onderscheid) c) der enkelheid ( grond) Het begrip stelt zich om te beginnen als het oordeel. Het abstracte oordeel luidt : het enkele is het algemeene; anders gezegd: het subject (onderwerp) is het gezegde. - 5 - Weldoordacht echter is het enkele ook weer niet het Algemeene (Zijn is tevens Niet-Zijn), het is bepaalde algemeenheid, bijzonderheid. Het algemeene is als enkelheid het bijzondere. Zoo doordenkend komt Hegel tot het oordeel, waarvan men onderwerp en gezegde kan omkeeren, d.w.z. dat onderwerp en gezegde elk het geheele oordeel zijn. Zoo is het oordeel een conclusie. In de conclusie is het begrip in zijn momenten uiteen gehaald; is het volledig gesteld. De conclusie is het bemiddelende, waardoor de begripsmomenten volledig gesteld zijn; de conclusie is het volledige begrip in zijn gesteld zijn. Alles wat zoodanig gesteld is, is gesteld door middel van wat anders. Als conclusie is het begrip zoowel onmiddellijk - want de conclusie is het volledig gestelde begrip - als middellijk - want het begrip is als conclusie ook identiek met zichzelf. Het Zijn is hier dus een an und für sich zijnde zaak, want het begrip is verwerkelijkt als conclusie en als zoodanig an und für sich bepaald: zaak. Deze zaak is de objectiviteit. Recapitulatie. Het abstracte Zijn - gaat over in Aanzijn en terug in het Wezen. Het Wezen - bepaalt zich als grond, komt daardoor in de sfeer van het Bestaan en realiseert zich tot Substantie, maar gaat terug in het Begrip. Het Begrip - is als absoluut met zichzelve iden- tieke negativiteit : het zichzelf bepalende, het ontplooit zich tot het oordeel; stelt zich als abstracte realiteit, welke zich voltooit in de Objectiviteit. De Objectiviteit - is het an und für sich zijnde Zijn van het Begrip, dat de in zijn zelfbepaling gestelde bemiddeling opgeheven heeft tot onmiddellijke betrekking op zichzelf. ----- - 6 - De objectiviteit is om te beginnen het absolute object, hetwelk - zich onderscheidend - uiteenvalt (vorm van het uit elkaar zijn ) in objecten (ver- enkelingen), welke elk een in zich concreet, volledig, zelfstandig aanzijn zijn. De objecten zijn als momenten van den vorm elkaar uiter- lijk; de inwerking op elkaar is uiterlijk - mechanische verhouding. Evenals druk en stoot mechanische verhoudingen zijn, zoo weten wij ook mechanisch, van buiten, voorzooverre de woorden voor ons zonder zin zijn. Zoolang de mensch zijn geest en wil niet in zijn handelingen stelt, zijn deze hem uiterlijk. Bijv.: ceremonieën. Het object blijft als gesteld begrip op zichzelf in de negativiteit steken, sluit zich daardoor met zichzelf samen en is zoo zelfstandig. Zoo is het negatieve eenheid, centraliteit, waarin het zelf op het uiterlijk gericht en betrokken is. Dit uiterlijk is eveneens centraal en op het uiterlijk, dus op een ander centrum gericht : val, begeerte, gezelligheidsdrang. ----- Als moment is het object gestelde totaliteit, maar weerspreekt zichzelf, omdat het niet slechts totaliteit is, maar ook bepaald bestaan. Vandaar het streven om deze weerspreking op te heffen: chemisme. Chemisme is hier niet beperkt tot wat men in den regel onder chemie verstaat. Aan het chemisme valt de doelstelling te bedenken : teleologische verhouding. (Teleologie: leer der doelstelling). Deze verhouding is om te beginnen uiterlijke doelmatigheid. Het doel is eindig, omdat het op een object gericht is. Het middel is de doelmatige werkzaamheid. Het verwerkelijkte doel is de gestelde eenheid van het subjectieve en het objectieve. Het in de eindige doelmatigheid bereikte doel is ook weer object, dat ook weer materiaal is voor andere doelen enz. tot in het oneindige. Wat echter plaats vindt in het realiseeren van het doel op zichzelf is, dat de eenzijdige subjectiviteit en de schijn der voorhanden objectieve zelfstandigheid - 7 - wordt opgeheven. Door het middel aan te grijpen stelt zich het begrip als het an sich zijnde wezen van het object. In het mechanische en chemische proces heeft zich de zelfstandigheid van het object reeds op zichzelf vervluchtigd en in het verloop van het proces onder de heerschappij van het doel heft zich de schijn der zelfstandigheid, dus het negatieve tegen het begrip op. De an sich zijnde eenheid van het subjectieve en objectieve is voor zich : de Idee. ------ De Idee is het ware an und für sich, de absolute eenheid van het begrip en de objectiviteit. Haar ideële inhoud is geen andere dan het begrip en zijn bepalingen; haar reële inhoud is slechts de verwerkelijking van het begrip, welke het begrip zich geeft in den vorm van uiterlijk aanzijn, en deze gestalte insluit in zijn idealiteit, in zijn macht, en zich zo handhaaft. De Idee is de Waarheid, want de waarheid is dit : dat de objectiviteit aan het begrip be- antwoordt. Niet dat uiterlijke dingen aan mijn voorstelling beantwoorden ; dit zijn slechts juiste voorstellingen, die ik van deze dingen heb. Daarover echter gaat het niet in de Idee. Alle werkelijkheid is, voorzooverre zij waar is, de Idee en heeft haar waarheid slechts in en door de Idee. Het enkele Zijn is één kant der Idee. Deze heeft dus nog andere werkelijkheden noodig, die tevens als afzonderlijk voor zich bestaand verschijnen. In deze te zamen en in hun betrekking is alleen het begrip gerealiseerd. Het enkele voor zich beantwoordt niet aan zijn begrip. Deze beperktheid van zijn aanzijn, maakt zijn eindigheid en ondergang uit. De Idee moet niet worden opgevat als de Idee van het een of ander, evenmin als het begrip alleen als bepaald begrip. Het Absolute is de algemeene en eene Idee, welke oordeelend zich verbijzondert tot het systeem der bepaalde Ideeën, welke elk slechts dit zijn : in de ééne Idee als in haar waarheid terug te gaan. - 8 - Om te beginnen is de Idee slechts de eene algemeene substantie, maar haar ontwikkelde waarachtige werkelijk- heid is, dat zij als subject en zoo als geest is. De Idee is noch enkel formeel logisch, noch enkel abstract. Zij is dit laatste voor zooverre alle onwaarheid in haar ondergaat, tenietgaat. Maar op zichzelf is zij wezenlijk concreet, daar zij het vrije begrip is, dat zichzelve bepaalt en zoodoende zich tot realiteit bepaalt. Het begrip is het principe der Idee. De Idee is de dialectiek, welke eeuwig het met zich identieke van het differente (verschillende), het subjec- tieve van het objectieve, het eindige van het oneindige, zich van het lichaam af- en onderscheidt en slechts in zooverre eeuwige schepping, eeuwige levendigheid en eeuwige geest is. De Idee is de Rede, de dialectiek, welke het verstandige, verstandelijke, verschillende inlicht omtrent zijn eigen aard en omtrent den valschen schijn van zelfstandigheid zijner voortbrengselen en in de eenheid terugvoert. Deze dubbele beweging is het eeuwige aanschouwen van zichzelf in het andere, het begrip, dat in zijn objec- tiviteit zichzelf heeft verwerkelijkt; het object, welks innerlijke doelmatigheid wezenlijk subjectiviteit is. De Idee is het oneindige oordeel, welks beide zijden elk de zelfstandige totaliteit zijn en juist daardoor, dat elk van beiden zich daartoe volmaakt, in de andere zijde tevens is overgegaan. De Idee is wezenlijk proces; haar identiteit is absolute negativiteit en dientengevolge dialectisch. De Idee is het verloop, waarin het begrip als de algemeen- heid, welke enkelheid is, zich tot objectiviteit bepaalt en deze door haar immanente dialectiek verkeert tot subjectiviteit. Deze subjectiviteit is onmiddellijk : het Leven. ------ - 9 - Het Leven is onmiddellijke Idee. Als aanvankelijke verbijzondering resulteert het leven als de ne- gatieve voor zich zijnde eenheid en gaat in de lijfelijkheid met zichzelf samen. Het Leven is dus wezenlijk het Levende. Het Levende is de conclusie, welks momenten zelf systemen en conclu- sies in zich zijn, maar werkzame, dus processen, welke in de subjec- tieve eenheid van het Levende slechts één proces zijn. Het erkennen. De Idee bestaat vrij voor zich voorzooverre zij de algemeenheid tot element van haar bestaan heeft, de Idee zichzelf tot voorwerp heeft. Haar als algemeenheid bepaalde subjectiviteit is zuiver onderscheiden binnen zich. Maar als bepaald onderscheiden (zich tot onderscheid bepalen) is zij het verdere oordeel: zich als totaliteit van zich af te stooten en zich om te beginnen als uiterlijk universum (heelal) te voor- onderstellen. Het zijn twee oordeelen, die op zichzelf identiek, maar nog niet als identiek gesteld zijn. De verhouding dezer beide Ideeën is zoodoende relatief, hetgeen de eindigheid in deze spheer uitmaakt. De verhouding is de reflexverhouding; het vooronderstellen is nog niet stellen, zoodat voor de subjectieve Idee de objectieve nog is: de voorhanden, onmiddellijke wereld. Voorzoverre het oordeel zuiver onderscheiden binnen de Idee is, is zij tegelijkertijd voor zich zijzelf en haar andere en dus de zekerheid van de op zich zijnde identiteit van deze objectieve wereld met haar. De Rede begint met het absolute geloof de identiteit te kunnen stellen en haar zekerheid tot waarheid te kunnen verheffen en met den aandrang de voor haar op zichzelf nietige tegenstelling ook als nietig te stellen. Dit proces is in het algemeen het erkennen. Op zichzelf wordt hierin in één werkzaamheid de tegenstelling: de eenzijdigheid der subjec- tiviteit en die der objectiviteit opgeheven. Maar dit opheffen geschiedt om te beginnen slechts op zichzelf; het proces als zoodanig is dan ook onmiddellijk zelf behept met de eindigheid van deze sfeer en valt uiteen in de dubbele als ver- schillend gestelde beweging van den aandrang om : de eenzijdigheid der subjectiviteit der Idee op te heffen door middel van het opnemen van de zijnde wereld in zichzelf, in het sub- jectieve voorstellen en denken en zoodoende de abstracte zekerheid met de als waar geldende objectiviteit als inhoud te vullen; en omgekeerd: de eenzijdigheid der objectieve wereld, die zoodoende slechts als schijn, een verzameling van toevalligheden en op zichzelf nietige gestalten geldt, op te heffen, ze door het innerlijk van het subjec- tieve, dat hier geldt als het waarlijk zijnde objectieve, te bepalen. - 10 - Als de eerstgenoemde beweging is de drang: die naar het weten der waarheid, het erkennen als zoodanig, de theoretische werkzaamheid der Idee. Als ten tweede genoemde beweging: de drang van het goede om zichzelve te volbrengen, het willen, de practische werkzaamheid der Idee. De algemeene eindigheid van het erkennen, welke ligt in het vooronderstellen van de tegenstelling, bepaalt zich verder aan zijn eigen Idee ertoe, dat de momenten den vorm van het onderling verschillen krijgen en tot elkaar komen te staan in de verhouding van de reflex en niet van het begrip. De assimilatie van de stof als een gegevene, verschijnt dientenge- volge als de opname ervan in de haar tegelijkertijd uiterlijk blijvende begripsbepalingen, welke eveneens als verschillend te- genover elkaar verschijnen. Dit is de als verstand werkzame Rede. Met dat al staat dit erkennen in zijn uiterlijk doen onder de leiding van het begrip. Het eindige erkennen heeft om te beginnen als vorm zijner werkzaam- heid de formeele identiteit, aangezien het het onderscheidene als het gegevene en tegenover staande vooronderstelt. Deze werkzaamheid bestaat in het oplossen van het concrete en het den vorm van het abstracte algemeene geven, of het concrete als grond te handhaven en door abstractie te komen tot een concrete algemeenheid: soort, kracht, wet. Analytische methode. Daar het begrip in het eindige erkennen niet in zijn oneindigheid is, is het het verstandige, bepaalde begrip. Het opnemen van het voorwerpelijke in de vormen hiervan is de synthetische methode. Wanneer hetgeen te erkennen is in den vorm van het bepaalde begrip überhaupt gebracht wordt, zoodat soort en algemeene bepaaldheid ge- steld wordt: definitie. Het aangeven van het tweede begripsmoment, van de bepaaldheid van het algemeene als verbijzondering, is de indeeling vlgs. een of ander uiterlijk kenmerk. In de concrete enkelheid, zoodat de bepaaldheid als een verhouding wordt opgevat, is het voorwerpelijke de synthetische betrekking van onderscheiden bepalingen: leerstuk. De identiteit ervan is, omdat zij verschillen een bemiddelde. Het aanbrengen van het materiaal, hetwelk het middellijke uitmaakt, - 11 - is de constructie en de bemiddeling zelf, waaruit voor het erkennen de noodwendigheid der betrekking voortvloeit, is het bewijs. De noodwendigheid, welke het eindige erkennen in het bewijs te voorschijn brengt, is om te beginnen een uiterlijke, slechts voor het subjectieve inzicht. Maar in de noodwendigheid als zoodanig heeft het zelf zijn vooronderstelling en uitgangspunt: het voorhanden en gegeven zijn van zijn inhoud, verlaten. De noodwendigheid als zoodanig is op zichzelf het zich op zichzelf betrekkende begrip. De subjectieve Idee is zoodoende gekomen tot het an und für sich bepaalde, niet-gegeven en dus tot het aan het subject immanente en gaat in de Idee van het Willen over. De subjectieve Idee als het an und für sich bepaalde en de zichzelf gelijke eenvoudige inhoud is het Goede. Haar drang om zich te verwerkelijken staat in omgekeerde verhouding tot de Idee van het Ware, is er op uit om de voorhanden wereld naar zijn doelstelling te bepalen. Dit willen heeft dus de zekerheid van de nietigheid van het voor- onderstelde object, maar ook vooronderstelt het als eindigheid het doel van het goede als slechts subjectieve Idee en tevens de zelfstandigheid van het object. De eindigheid dezer werkzaamheid is derhalve de tegenspraak, dat het doel van het goede in de zelf tegensprakige bepalingen der ob- jectieve wereld zoowel wel als niet wordt uitgevoerd, dat dit doel zoowel als een onwezenlijk als een wezenlijk, een werkelijk zoowel als een slechts mogelijk gesteld is. Deze tegenspraak ver- toont zich als de oneindige voortgang van de verwerkelijking van het goede, hetwelk daarin slechts als een moeten gefixeerd is. Formeel echter is het verdwijnen van de tegenspraak daarin gelegen, dat de werkzaamheid de subjectiviteit van het doel en zoodoende de objectiviteit, de tegenstelling waardoor beide eindig zijn op- heft en niet slechts de eenzijdigheid van deze subjectiviteit, maar in het algemeen. Een andere zoodanige subjectiviteit, een nieuwe tegenstelling is van een vorige niet onderscheiden. Deze terugkeer in zichzelf is tegelijkertijd de herinnering (het weer in zich gaan) van den inhoud in zich, welke is het goede en de an sich zijnde identiteit van beide zijden, de herinnering aan de vooronderstelling, dat het object is het substantieele en ware. De waarheid van het goede is zoodoende gesteld als de eenheid der theoretische en practische Idee. De objectieve wereld is zo an und für sich de Idee, evenals zij tegelijk eeuwig als doel zich stelt en door werkzaamheid haar wer- kelijkheid te voorschijn brengt. Dit uit de differentie en eindigheid van het erkennen tot zich te- ruggekomen en door de werkzaamheid van het begrip met zich iden- tiek geworden leven is de speculatieve of absolute Idee. - 12 - De Idee als eenheid van de subjectieve en objectieve Idee is het begrip der Idee, welke zichzelf tot object heeft, waarin alle bepalingen samengaan. Deze eenheid is zoodoende de absolute en alle waarheid, de zichzelf denkende Idee en wel als logische Idee. Voor zich is de absolute Idee, aangezien alles in haar doorzichtig is, de zuivere vorm van het begrip, welke vorm haar inhoud als zich- zelf aanschouwt. Deze vorm is zichzelf inhoud voorzooverre zij is het ideële zichzelf onderscheiden van zichzelve en het eene der onderschei- denen de identiteit is met zichzelf, in welke identiteit echter de totaliteit van den vorm als het systeem der inhoudsbepalingen is vervat. Deze inhoud is het systeem van het logische. ---