Het Christusverhaal als mythe.

(Alle afl. gecorr. door H.W.)

Het Christusverhaal wordt meestal verteld als de geschiedenis van een godenzoon, die in de wereld kwam en werd verlost.
Als wij om ons heen kijken, weten wij dat daarvan niets, helemaal niets is terechtgekomen. Alles wat Hij verteld heeft wordt achteloos weggeworpen. Niemand trekt zich er iets van aan, maar men gaat wel ter kerke.
De Christusfiguur is geworden een soort makelaar voor het voorkomen van ongelukken in het hiernamaals, maar dan individueel in plaats van een z.g. wereldredder.

Het begrip wereldredder/wereldverlosser is niet afkomstig van het christendom. In dit opzicht heeft het christendom wel allerlei pretenties gehad, maar die zijn nogal overdreven. Het is niet zo origineel; de gedachten erin mogen superieur zijn, maar in de praktijk is er niets van terecht gekomen.
Ook de kerken weten er niet goed raad mee; zij hebben naar allerlei oplossingen gezocht om wat van deze Christusfiguur te maken, maar hebben deze niet gevonden.
Men heeft er een rabbi van gemaakt en ook een soort maniak, die met alle geweld aan het kruis wilde komen enz. Maar dit alles is zo armoedig en bovendien losgemaakt van de grote achtergrond. Er is nog nooit een godsdienst geweest die niet tevoorschijn kwam uit vorige godsdiensten. Daarbij moet men ook begrijpen dat de godsdienst nog niet het maximum is; het is een wijze waarop het religieuze besef van de mens zich neerslaat in persoonlijkheden en in hun daden en woorden.

Aanvankelijk was alles heel simpel, langzamerhand meer en meer gecompliceerd, maar het blijft altijd hetzelfde, want de religie, d.w.z. het religieuze gevoel, het onmiddellijk weten van de mens bij wijze van gevoel, dat hij niet beperkt is tot deze verschijning, tot deze bepaalde natuurlijkheid, zoekt een houvast en slaat dan neer in beelden, zoals de mens dat altijd doet. Abstracties zijn nu eenmaal moeilijk en in de Bijbel spreekt Jezus altijd in gelijkenissen omdat men hem anders niet snapt.
Van de godsdienst heeft men een geloofsbelijdenis gemaakt, die "uit het hoofd geleerd dient te worden" en van buiten moet worden opgezegd, d.w.z. dat het niet meer leeft in de mensen, dat zij niets meer "beleven" en daarom juist gaat het in alle religies: dat de mens het beleeft; dat de beelden transformatoren zijn voor psychische energie, die zich op deze beelden projecteert en die zich in deze beelden bewust wordt zonder zich precies bewust te worden van waarom het gaat. Een symbool is n.l. een transformator van energie.


                                      - 2 -

Alle goden zijn altijd gevoelvolle voorstellingen van menselijk weten, waarvan men zich nog niet werkelijk bewust is; weten van zichzelf, weten dat hij meer is dan alleen maar natuurlijkheid, dat hij zich daarin juist onderscheidt van het dier, dat geheel opgaat in zijn natuurlijkheid en zich bepaalt tot zijn instincten en daar niet buiten kan treden.
Tot het vreemde dier, dat geboren werd ca. 2 miljoen jaar geleden - de pithecantropus, die zich bij wijze van spreken over het eigen instinct heen boog en dit ook trachtte te vatten.
De mens, die het verschijnsel te boven gaat, die niet meer in de verschijning voor zich is, zich niet meer in de verschijning die hij is tot zichzelf verhoudt omdat hij wezenlijk het verschijnsel en de verschijning te boven en te buiten gaat.
Dit is altijd verschijning van iets, dat zelf geen verschijning is en dat wij dus het wezen noemen. Het wezen dat wij niet zintuiglijk kunnen waarnemen, dat wij op een andere wijze moeten ervaren; het zuiverst door het denken. In aanleg is alle wezen alleen maar denkbaar.
De mens alleen is in staat om zich tot zichzelf te verhouden als een waarheid, d.w.z. als een wezen naar het eigenlijk denkbare, al begint hij daarmee op andere wijze, n.l. op de wijze van de voorstelling, welke aanvankelijk vaag was.
De een of andere bovenzinlijke macht - numina.
Later wordt dat meer gedifferentieerd, gepreciseerd - later komen er goden en godinnen.
Aanvankelijk is het heel simpel, zoals in het Griekse verhaal - de wind, die de nacht bevrucht, den nacht, die een ei legt in de schoot der duisternis, waaruit geboren wordt de goud-gevleugelde Eros als de zoon van de wijd waaiende wind. Dat is de oorspronkelijke Eros, die werelden schept.
Er zijn meer van dergelijke verhalen, langzamerhand komen er meer figuren, worden zij concreter, worden het volkeren - zij differentiëren zich steeds meer.
Aan de mythe van het christendom gaan andere mythologieën vooraf, die echter allemaal in het christendom meedoen.

Zoals gezegd is het christendom niet zo superieur en niet zo origineel. Het heeft superieure gedachten, maar er zijn van allerlei gedachten in opgenomen, vooral van de landen rondom de Middellandse Zee.
Het Grieks-Romeinse Rijk, dat zich om de Middel. Zee had uitgebreid, er zich helemaal om heen uitstrekte - Egypte en het Nabije Oosten, Spanje.


                                   -3-

Als het christendom opkomt, is Gallië er nog niet bij en is er nog geen contact met de Germanen, want deze komen op in de eerste eeuwen van onze jaartelling. Een moeizame geboorte is het geweest, met veel strijd.
Onder de volkeren, die onder het Grieks-Romeinse Rijk vallen behoorde ook het volk der joden, dat een grote rol gespeeld heeft hierbij, omdat de godsopvattingen van de joden overgenomen werden door de christenen. Een godsopvatting, die afweek van de toenmalig gebruikelijke.
Men had nog voornamelijk natuurlijke goden, terwijl de joden hun god al vervluchtigd hadden tot idee - men mocht hem immers niet afbeelden.
Dit hangt samen met het exclusieve karakter van het jodendom. De joden hebben niet voor niets altijd gezegd dat zij behoren tot het uitverkoren volk. De joden hebben altijd al het andere afgeweerd, zij stonden ook met hun godsopvatting alleen.
Men moet wel goed begrijpen, dat deze godsopvatting niet gaaf was, want deze god zegt o.a.: "gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben", maar een god, die enkel geest is, heeft geen aangezicht.
En hij liet zich reuk- en brandoffers brengen; een god, die enkel geest is, heeft daaraan niets.
Dit moet men echter niet als een bezwaar laten wegen. De joden waren er nog lang niet, maar wij zijn er ook nog lang niet. Zij brachten toch al een grote gedachte mee - wat zij meebrachten en ook nog altijd aan de Islam ontbreekt, was de Zoon - want om deze zoon gaat het; maar deze zoon heeft nog veel andere goden aan zich.
Wanneer de een of andere dominee het avondmaal celebreert dan weet hij helemaal niet dat hij nog altijd hulde betuigt aan de grote Griekse god Dionysus, bij wie de brood en de wijn behoort.
Dionysus was een heel grote god, maar er zijn zoveel goden, die meedoen. Er waren al zoveel verlossersvormen, niet alleen in het rijk rondom de Middel. Zee. Er is een grote verlosser in India, die zich ook opofferde, dus ook hij is een lijdende god (Boeddha).
De Grieken kenden Zeus als redder Zeus, maar hij lijdt niet. Lijden doen wel de twee halfgoden. Dionysus, die later volkomen goddelijk wordt en wordt opgenomen onder de goden met zijn vrouw Ariade en Herakles (evenals Dionysus een zoon van Zeus).


                                   - 4 -

Verder is er de volslagen god Prometheus, die in de middeleeuwen vereerd werd omdat men in hem een voorloper zag van Christus wegens zijn geketend zijn aan de rotsen.

Het christendom, zoals gezegd, dacht dat het origineel was en vooral ook superieur, maar dit laatste is aanvechtbaar. In de leer is het wel een eind opgeschoten, maar wat zijn oorsprong en afstamming betreft is het in vele opzichten nog puur heidens (heidens in de zin van natuurlijk-goddelijk).
De godsdiensten vóór het christendom met uitzondering van het jodendom zijn alle nog natuurgodsdiensten en alle goden hebben nog natuurlijke, menselijke trekken. En als een god gemeenschap heeft met een aardse vrouw doet hij dat feitelijk.
Er is een verhaal dat de 3 goden Zeus, Poseidon en Hermes hun sperma in een zak doen en deze in de aarde stoppen, waarna de aarde een kind baart.
Ook in dromen, waarin sexuele daden gebeuren, hebben deze vaak niets met sexualiteit te maken en moeten slechts als beeldspraak gezien worden, waarmee zij twee componenten van de psyche uitdrukken, die zich verenigen.
De droom is immers beeldspraak - en in de dromen spreekt men nog dezelfde taal die de ouden spraken in hun mythen.

Alle antieke goden zijn dubbel. Zij zijn niet alleen goed, maar ook kwaad en zij hebben allemaal een groei meegemaakt, evenals de god van de joden. Later mag men geen gesneden beeld van hem maken en zijn naam niet noemen, hetgeen wel juist is gezien, want god is geen naam. Want in een naam is hij te "vangen". Aanvankelijk was ook hij echter een heel primitieve en natuurlijke god.
Deze god, die de joden later Jawhe of Jehova noemen en die deze naam terugprojecteren tot aan de schepping toe - wat niet waar is, want deze scheppingsgod heeft niets te maken met de god van de joden - is aanvankelijk een berggod, hetgeen blijkt uit het verhaal van de Sinaï. Hij gedraagt zich dan ook, evenals Zeus, die ook een berggod is, overeenkomstig, want hij smijt met bliksem en donder.

Heel het zijn is dialectisch, want alle zijn is in de grond der zaak niet-zijn en in hun eenheid gaan zij onafgebroken samen. Alles wordt en zo worden ook alle goden voortdurend en stijgen steeds. Onderschat vooral de oude goden niet te veel. Er zijn antieke gebeden aan Zeus, die van een ontroerende vroomheid getuigen.
Al-vader Zeus, de vader van alle goden, in de ruimere zin - hij had tenslotte het laatste woord, al hield hij wel rekening met zijn goden en godinnen. Alléén één macht was er waartegen hij niet was opgewassen en dat was het noodlot.


                                   - 5 -

Als Aphrodite bij hem komt tijdens het beleg van Troje en vraagt of de stad moet vallen, dan laat Zeus zich het boek van het noodlot geven en daarin staat dat de stad zeker vallen zal omdat het onvermijdelijk is. De stad valt door de boogschutter Philoctetes, die de pijl en boog van Herakles bezat, de grote Heros van de Grieken.

Langzaam probeert de mens zich bewust te worden aan zijn eigen verbeeldingen van zichzelf, die hij ziet als anders.
Hij weet dat hij zichzelf te buiten gaat, maar ziet het religieuze beeld dat hij zelf oproept als het andere. Hij is immers zelf ook anders; anders dan al het andere dat hij toch niet consequent kan doordenken en daarom ziet hij ook al zijn goden als het andere, bovenzinlijke, wat het ook is - het bovennatuurlijke. Maar hij kan het nog niet begrijpen en hij komt niet tot zelfbewustzijn, tot volslagen bewustzijn van zichzelf en blijft hangen aan zijn goden, die langzaam groeien. Die groeien met hemzelf en die steeds veranderen zoals hij zelf voortdurend veranderd is en waarvan hij bepaalde beelden vaststelt, die wij dan - in navolging van Jung - archetypen noemen: oervormen.
Een totaliteit van menselijke mogelijkheden, die alle gezien worden als goddelijk, als niet menselijk, als andere dan die van de mens. Omdat hij alles ziet als het andere en zolang hij alles ziet als het andere, zal hij nooit tot volslagen zelfbewustzijn komen. De grote massa zal nooit tot zuiver begrip kunnen komen en daarom heeft zij goden nodig. Daaraan valt weinig te veranderen, want zuiver denken is niet voor de massa.

De goden van de Grieken waren heel bijzondere goden. Zij hadden een hele ontwikkeling achter de rug. Ook het christendom heeft uit het verre oosten invloed ondergaan, met name de invloed van het Boeddhisme. Boeddha is ouder dan Christus.
Het Boeddhisme is te danken aan Alexander de Grote, die niet ten onrechte zijn naam "Grote" voert. Hij is de menger van alle cultuur, niet alleen van die rondom de Middellandse-Zee, maar ook van India, die hij overbracht naar Europa. Dat deed hij niet opzettelijk, maar omdat hij een genie was. Het genie weet niet waarom het iets doen moet, maar het doet het wel - een zeker weten dat het moet gebeuren, maar waarom weet het niet. Het genie is altijd vrouwelijk, heeft een vrouwelijke geestesgesteldheid.


                                   - 6 -

Alexander - één van de merkwaardigste genieën ter wereld zonder wie het christendom niet zou zijn ontstaan.

-Aan het Boeddhisme ontleent het christendom o.a. de gedachte van de naastenliefde, die in Azië geheel onbekend was. In de bijbel komt voor de Bergrede, die Jezus houdt - in navolging van de Bergrede van Boeddha, die niet tot de mensen spreekt, maar tot zijn monniken. Jezus spreekt in hoofdzaak tot zijn discipelen, hetgeen men bemerkt wanneer hij na zijn zaligspreking alleen tot zijn discipelen zegt: "gij zijt het zout der aarde".
-Het christendom, dat vertelt van de madonna met het kind - een verhaal dat meer voorkwam. Het kind, geboren in een grot.
Mithra, een klein-Aziatische god -die overigens uit India kwam- werd elk jaar op 25 dec. herboren in een grot en bij zijn geboorte waren herders en magiërs (wijzen). Men at brood met een kruis er op, een zonnekruis. Anders genoemd de Swastika.
(Hitler had merkwaardigerwijze en men had het hem nog gezegd, maar hij wilde het niet veranderen- de verkeerde Swastika, die van de zonsondergang. Hij schijnt dus toch geweten te hebben dat hij alleen een ondergang bewerkstelligde.)

-Jezus, die geboren werd uit een maagd.
Pallas Athene, die volgens de mythe gehuwd was geweest, maar die altijd maagd is gebleven. De godin Hera herstelde altijd haar maagdelijkheid, wanneer zij dat wilde, door een bad in een bepaalde bron te nemen.
En dan trouwde zij in het voorjaar met Zeus op het Ida-gebergte en als zij dan als maagd zich weer gaf aan Zeus, ontloken op de velden alle bloemen en ontsproot op heel de aarde opnieuw het leven.

-De mythen spreken vaak van twee vaders, één boven en één op aarde. Ook Jezus had twee vaders.
-Zijn lijden aan het kruis - er waren zoveel goden, die lijden moesten. -Zijn sterven en wederopstanding - dat deed Dionysos ook en Herakles voer na zijn dood ten hemel.

Er is niets origineel. Alleen er zijn gedachten in het christendom, die wij noch bij de Grieken noch bij de joden vinden - alles groeit heel langzaam. Ook deze zelfbewustwording van de mens, die niet als zelfbewustwording wordt
Gaia-Oeranos Rhea-Kronos


                                   - 7 -

begrepen, maar als het vreemde dat boven de mens heerst.

Hiervoor werd gesproken over Prometheus. Prometheus was geen Olympiër, hij was een Titaan. Aanvankelijk (dit is een andere geschiedenis dan van de nacht en de waaiende wind) zijn er maar twee goden en dat zijn Oeranos, de nachtelijke, besterde hemel, en Gaia, de aarde. Elke nacht legt de nachthemel zich over de aarde heen en paart met haar. De aarde baart dan kinderen - de Titanen.
Oeranos houdt echter niet van zijn kinderen en hij verbergt hen in de aarde, dus in de moeder.

Er wordt nog niets bewust. Alles blijft in het onbewuste, in de schoot van de grote moeder.

Wanneer Gaia haar laatste kinderen heeft gebaard, Kronos en Rhea, de tijd en weer de aarde, broer en zuster, dan vormen deze een paar.

Goden trouwen in deze tijd met hun zusters - het enige evenwaardige.
Aanvankelijk geven de godinnen aan de dochters een man; later krijgt de man een vrouw, maar aanvankelijk is het nog matriarchaal. De moeder beslist.
Kronos trouwt dus met Rhea en Gaia klaagt tegen haar zoon dat de last in haar schoot haar te zwaar wordt - zij haat Oeranos.

Hierin zit nog de tegenstelling tussen onbewustzijn en bewustzijn. De hemel is het bewustzijn, maar het is nog de nachthemel, dus een bewustzijn dat nog niet meer is dan een vaag vermoeden. Gaia verzet zich tegen het bewustzijn omdat zij het onbewuste representeert.
Zij zegt tegen Kronos dat hij zijn vader moet onttronen; daartoe schept zij metaal, maakt hiervan een sikkel en geeft deze aan haar zoon.
Dan snijdt Kronos met deze sikkel de testikels van Oeranos af.
Bloed valt in de zee en bloed valt op het land. Wat op het land valt heeft tot resultaat dat het de aarde bevrucht: de giganten worden geboren - een ras waarmee later Zeus moeilijkheden zal hebben, en waarbij zijn zoon Herakles hem zal helpen.
Er valt ook bloed in de zee, maar de zee is niet Gaia, de zee is apart, het onbewuste. Dan ontstaat er schuim en daaruit wordt Aphrodite geboren. Aprodite staat dus tussen de Titanen en de latere goden in, maar zij wordt opgenomen op de Olympus. Zij blijft echter altijd verbonden aan


                                 - 8-

de zee en heeft op de bodem van de oceaan haar paleis. De oceaan is op zichzelf ook een Titaan: Oceanus. De oceaan is de rivier, die om de aarde stroomt en altijd in zichzelf terugkeert, beeld van het eindeloze.

Kronos heeft zijn vader ontmand en nu is zijn moeder tevreden. Hij neemt met Rhea een nieuwe plaats in op aarde. De herhaling van Gaia dus, zoals de dochter altijd is een herhaling van de moeder - een doublure, ook in de dromen.

Kronos verwekt bij Rhea kinderen - de Olympiërs. Zodra zij echter geboren worden, slikt Kronos hen in.

Hier is dus een verschil: Oeranos verbergt zijn kinderen in Gaia, maar Kronos slikt ze zelf in. Hij is de god van de tijd, maar hij verhoudt zich tegenover zijn eigen kinderen, tegenover het zijn dat door en uit hem verwekt wordt, negatief. Hij is een zuiver beeld van het negatief manlijke. (Als zodanig is hij overgegaan in de sprookjes als de kinderverslindende reus.)
Het manlijke begint negatief. Daarom culmineert het in het ik dat het moet overwinnen door tot het wij te komen. Want het ik is om te beginnen volkomen negatief, want ik zeggend sluit de mens al het andere uit als het niet-ik, en stelt zichzelf tegenover al het andere, tegenover heel de buitenwereld.

Kronos is extreem-negatief. De ontkenning van alles, degene, die niets kan vasthouden. Hij is dè pre-historische god van het zijn in de tijd, een Titaan, een natuur-god. (Historisch worden wil zeggen dat de volkeren de dingen gaan vasthouden. Dan vinden zij ook het schrift uit, gaan beelden maken, enz.)

Kronos en Rhea zijn nu aan de macht gekomen. Kronos verslindt zijn kinderen en ook Rhea klaagt en haat hem. Hier komt weer de tegenstelling tussen het onbewuste en het bewuste - vrouwelijk en mannelijk.
Dan krijgt Rhea raad van Gaia en Oeranos (Oeranos, die wel gecastreerd is, maar niet daadwerkelijk vijandig is geworden) om haar laatste kind niet aan Kronos te geven, hetgeen zij dan ook niet doet. Het laatste kind dat geboren wordt is Zeus. Zeus wordt geboren op Kreta en onmiddellijk verborgen, Rhea gaat daarna naar Kronos en geeft hem een in een doek gewikkelde steen, die hij direct verslindt.
Zeus groeit snel op en bindt dan de strijd tegen zijn vader aan. Met behulp van allerlei machten, o.a. met die van Prometheus weet hij Kronos te verslaan.

Zeus is weer een hoger beginsel. Hij is de kosmische god, de god van het ordenende,


                                    - 9 -

waardoor niet alles in de tijd onmiddellijk kan verdwijnen en niet zomaar direct vergeten en verdrongen kan worden.
Het negatieve aspect van het manlijke wordt door Zeus wel verdrongen in zoverre als het manlijke is het zijn - het vluchtige zijn van de tijd. Dat wordt verdrongen in het onbewuste (Zeus slingert Kronos in de Tartarus).

Zeus is de ordenaar, die iedere god en iedere godin zijn of haar taak geeft.
Hij is het kosmische principe en hij werd, zoals gezegd, geholpen door Prometheus.

Prometheus is de zoon van Iapetus en zijn moeder is Clymene, hetgeen betekent: die alles weet. Zij is het al-wetende - de vrouwelijke intuïtie en genealiteit, die alles op vrouwelijke wijze weet. Prometheus betekent ook: hij die vooruit ziet.

Prometheus heeft een broer, die tegelijk met hem geboren is, n.l. Epimetheus.

En terwijl Prometheus zegt: "denkt aleer gij doende zijt", zegt Epimetheus: "men moet alles eerst doen en dan pas gaan denken".
Prometheus helpt Zeus, want hij weet dat deze aan de macht moet komen.

Er is een volgende fase ingegaan in de bewustwording van de mens. Het principe van de Titanen kan niet meer gehandhaafd worden. Zij hebben de Kosmos voltooid op hun wijze en zij hebben zelf een Prometheus tevoorschijn gebracht, één die vooruit ziet. Maar er moet een hoger godengeslacht komen.
En Zeus wordt bang dat ook hij een opvolger zal krijgen.
Zeus zal niet mogen trouwen met een bepaalde godin, maar welke weet hij niet - dat weet Prometheus, maar deze wil of eigenlijk kan het niet zeggen.

                                     -.-.-.-

(Na de pauze eerst een gedeelte over het "goud" dat bij de goden behoort. Het goud, waarvan wordt gezegd dat in de hemel de straten er mee geplaveid zijn en dat de engelen er blazen op gouden bazuinen.
Hades, die in de gouden wagen rijdt. Zeus komt tot Danaë in een goudregen als zij gevangen zit. En achter Zeus gaat de zon schuil - de zon bovendien, die op gouden wagens langs de hemel rijdt.)


                                      - 10 -

Prometheus die het geheim niet aan Zeus kan toevertrouwen - zijn moeder heeft hem dit gezegd.

Hij is helemaal de god van het nog intuïtieve. Hij is nog niet een overwegend denkende god, hoewel hij wel vooruit denkt - maar nog overwegend vrouwelijk.
Hij is nog maar een Titaan en het belangrijkste voor hem is zijn moeder Themis, de alles-wetende. Hij wordt gecompenseerd door zijn broer, die achteraf gaat denken. Prometheus heeft mensen gemaakt uit klei - hetzelfde, dat de god van Genesis doet. In het verhaal van Prometheus is het eigenlijk veel poëtischer gedaan. Als hij de mens gemaakt heeft, dan komt Pallas Athene en zij brengt naar het beeld van deze mens een vlinder. (In het Grieks is het woord voor vlinders psyche.) De vrouwelijke godin van de wijsheid brengt de ziel in de mens.

En dan wordt Zeus bang voor de mens. Hij is niet bang voor zijn eigen afstammelingen, maar voor de mens wel, want die is anders, vreemd voor hem.
Hij vindt het wel een dwergenras, maar toch vreest hij hen en zij mogen van hem het vuur niet krijgen.
Prometheus steelt dan het vuur van de hemel - van de zon; of uit de haard van Zeus; of hij steelt het bij Hephaistos, de god van het vuur.
Hij steelt het vuur van de goden en geeft het aan de mensen. d.w.z. met het vuur brengt hij dus het licht en dan het geestelijke licht.
Zo brengt hij dus de mens dat wat hem geestelijk zal kunnen maken, wat hij moet zijn: mens.

Zeus is kwaad, maar dan komt Prometheus bij hem en zegt: laat je offers brengen en hij houdt Zeus twee pakjes voor. Eén is een koeienmaag, waarin hij heerlijk vlees heeft gedaan en het andere is een verzameling botten en ingewanden, verpakt in blank vet. Zeus kiest het laatste en als hij het open maakt, lacht Prometheus hem uit. Zeus gaat op het uiterlijke af, op de schijn en onderzoekt nog niet de inhoud - hetgeen dat is wat de meeste mensen doen.
Prometheus is de vooruitziende en toch is Zeus de hogere, want Zeus is het kosmische beginsel en de titaan Prometheus zit nog veel te sterk aan de natuur, aan het onbewuste vast. Zeus woont in Prometheus en ontwikkelt zich met Prometheus Zelf.

Hierna laat Zeus door de goden "geweld" en "macht", zonen van de Styx, Prometheus klinken aan de hoogste berg in de Kaukasus, aan de oostelijke grens van de wereld. (Atlas, de titaan, die de hemel draagt, staat aan de westelijke grens van de wereld.)


                                   - 11 -

Prometheus staat aan oostelijke grens van de wereld - en in het oosten gaat de zon op.

Geweld en macht, het eerste dat mens grijpt, nog altijd. Maar zij behoren bij de onderwereld, bij het duister van de Tartarus, wat in elke mensenziel leeft en in de wereld nog altijd toonaangevend is. En daarop gaat Zeus zich beroepen.

Wij kunnen door geweld en macht wel ordenen - maar hoe ... het is niet de ware ordening.
Prometheus geketend aan de rotsen - de rots is het bekende beeld van de grote moeder en is volkomen analoog met het kruis van Christus - het getal vier, waarbij de lijnen zichzelf doorsnijden. Het getal 4 is het getal van de totaliteit van de psyche en dus van het collectief onbewuste in zijn negativisme van de snijdende lijn. Er is ook een positieve en dat is het vierkant.

Prometheus is gebonden aan de rots, hetgeen hij tenslotte zelf gedaan heeft. Evenals Christus vrijwillig aan het kruis ging. Het gaat hier om de strijd van het bewuste met het collectief onbewuste. Prometheus staat nog maar in het begin, hij is nog maar een titaan en in hem leeft al wel Zeus, maar hij is nog niet zo ver gekomen dat hij zich van het onbewuste heeft losgemaakt en daarom kan hij de naam nog niet zeggen. De naam van de godin met wie Zeus niet moet trouwen, omdat deze godin een kind zal baren, machtiger dan zijn vader.

Getallensymboliek.
Er wordt gezegd dat dit 30.000 jaren zal duren, de duur van de tijd van wereld.
30 x 1000; 30 = 3 x 10; 3 is het getal van de geest, ook wel van het onbewuste, maar in dit geval omdat de 10 -de volledige mens- erbij staat, manlijk/vrouwelijk, is het het getal van de geest, waarbij de volledige mens hoort. De volledige mens, die als 30 volledig geestelijk is.
1000 = 10³. Bij 1000 is alles totaal vergeestelijkt.
10 x 10 x 10 - zijn natuurlijkheid is opgeheven tot aan het einde van de wereld.
Daarom ook verwachtte men, toen het jaar 1000 naderde, dat de wereld zou vergaan. Volgens de Jehova-getuigen zal in het jaar 2000 de wereld vergaan en volgens hen zullen er maar 144.000 mensen in de hemel komen. 144 = 12² en 12 is de mens in gemeenschap - 12²: hij wordt de door en door gemeenschappelijke mens, die zijn individualiteit verleerd heeft en zodoende tot een totale vergeestelijking in het collectieve komt.
Iets van deze gedachte is te vinden bij Teilhard de Chardin. Hij stelt echter dat de mens zijn individualiteit steeds zal toespitsen in deze collectiviteit.


                                             - 12 -

30.000 jaar dus. Maar zolang duurde het niet, Prometheus werd eerder bevrijd en wel door Herakles.
Zeus, die als moment in Prometheus gedacht moet worden, wordt door het lijden van Prometheus met hem zelf volwassener en rijper.
De tragedie-dichter ziet de zaak als een strijd tussen recht en onrecht en zo hebben veel schrijvers, zoals Goethe en Nietzsche het gezien.
Het is echter een bewustwordingsproces en langzaam groeit het bewustzijn, waarin Zeus mee volwassen wordt - zoals Eros volgroeit door het lijden van Psyche.
Er is geen wijsheid zonder leed. Alle verlossers moeten lijden, anders kunnen zij niet verlossen - en de mensen mogen ook het lijden niet missen.
Toen Prometheus het vuur gestolen had, liet hij door Hephaistos een vrouwenfiguur maken: Pandora.
Pandora kan twee betekenissen hebben en wel: degene aan wie alles gegeven wordt (alle goden en godinnen gaven één van hun bijzonderheden: Aphrodite gaf schoonheid, Athene gaf wijsheid enz.) en: degene, die alles geeft, maar dan is het negatief.
Het kan ook beide betekenen: positief en negatief. Pan = al en dora hangt samen met het griekse werkwoord voor geven.

Pandora wordt wel uitgebeeld als het negatieve van het vrouwelijke, die alle ellende over de wereld brengt. Zij krijgt n.l. een doos mee, waarin alle rampen, ziekten en ellenden zijn opgesloten, maar één van de goden heeft er ook de hoop in gedaan.
Als zij op aarde komt, komt zij bij Epimetheus (degeen die eerst alles doet voor hij denkt - de schaduw van Prometheus) en deze vraagt wat er in de doos zit. Uiteindelijk maken zij, tegen het verbod in, de doos open en alles vliegt er uit, waarna Pandora vlug de doos dicht doet; alleen de hoop is achtergebleven.
Waarom is de vrouw hier als het slechte voorgesteld ? Het komt eigenlijk overeen met de gedachte dat als Jezus tot Salome antwoordt op haar vraag wanneer het koninkrijk gods komt, hij zegt: "als de vrouwen ophouden te baren."
De vrouw houdt het zijn in stand en met het zijn ook alle ellende in de wereld. De vrouw is door en door de negatie van het niet-zijn.
In zijn leed groeit ook Prometheus zelf en komt ook Zeus tot ander inzicht en als er gezegd wordt: het is een strijd tussen recht en onrecht, dan wordt ook gezegd dat Zeus hem ten onrechte had vastgehouden.
Prometheus is aan het Zeus-beginsel nog niet toe en daardoor wordt hij nog steeds geteisterd.


                                              - 13 -

Het kosmische principe wordt uitgebeeld door de adelaar van Zeus, het manlijk ordenende instinct en geestelijk instinct. Een manlijk-geestelijk instinct, dat hem de lever verscheurt. De lever is het beeld voor het leven.
Prometheus is niet de eerste bij wie dit gebeurt. Er is ook een voorbeeld van in de hemel, waar men dat zag n.l. de maan. Aan de maan werd ook het leed gegeven - de maan brokkelt steeds af, maar groeit weer aan.

Als Prometheus de naam genoemd heeft (Met wie Zeus gaat trouuwen), dan wordt hij uiteindelijk bevrijd. De naam is: Thetis. Zij is de schoonste van de 50 dochters van de zeegod Nereus, één van de ouden der zee, evenals Protheus één van de ouden der zee is. Zij die altijd alles weten, maar moeilijk tot spreken te brengen zijn en moeilijk zijn te vatten, want zij nemen allerlei gedaanten aan. En met deze allerschoonste nereïde mag Zeus niet trouwen, want zij zal een zoon baren, machtiger dan zijn vader. Intuïtief ziet Zeus dit zelf in als hij rijper wordt.
Zeus paart met deze nereïde, het collectief onbewuste van de zee, dan wordt zijn bewustzijn weer overweldigd door juist die geweldige collectiviteit in het onbewuste - dan zal al het individuele dat hij gewonnen heeft weer ondergaan en zal er een heel andere godheid tevoorschijn komen.
Thetis trouwt dan met Peleus, een kleinzoon van Zeus, verwekt bij een aardse vrouw, en zij baart Achilles, de onstuimige jongeling.
Achilles, die nog heel jong is, 15 jaar, als hij naar Troje gaat en die sneuvelt niet lang voor de val van Troje.
Peleus was maar een afstammeling van Zeus in de aardse sfeer. Zeus komt zelf op de bruiloft van Thetis en Peleus, want door het lijden van Prometheus is hij rijp geworden, komt hij tot dit inzicht dat hij, als de grote god van de orde, de kosmische god, niet meer kan afdalen tot het niveau van een dochter van Nereus.

Als Prometheus bevrijd is draagt hij als teken van onderwerping aan Zeus een lauwerkrans. Hij wordt bevrijd door Herakles, d.i. degene, die door Hera beroemd wordt.
Ook hij is een halfgod, die rijp wordt door het lijden dat hij moet doorstaan.
Hera haat hem. Als op een keer Zeus naar de aarde kijkt en Hera hem vraagt wat hij daar ziet, antwoordt Zeus dat er die dag een afstammeling van hem wordt geboren en wel in Thebe. Zeus heeft gezworen bij de strijd dat zijn eerstgeboren zoon op aarde de hele wereld zou beheersen. Op deze dag wordt nog een afstammeling van Zeus geboren, n.l. Eurystheus. De jaloerse Hera, die hoort dat de zoon die nu geboren wordt de wereld zal overheersen, geeft onmiddellijk opdracht aan de godin van de barensweeën om het huis waarin Herakles geboren wordt, te verlaten en te gaan naar


                                               - 14 -

het huis, waarin Eurystheus geboren wordt, omdat deze laatste dan het eerst ter wereld zal komen. Herakles werd geboren in Thebe uit koningin Alcmene, die getrouwd was met Anchises. Deze laatste was ten oorlog gegaan en op een dag verschijnt hij plotseling weer thuis. Alcmene is verheugd hem plotseling te zien. Het is echter Zeus in de gedaante van haar man. Daarna wordt zij zwanger van Herakles.
Zeus heeft de eed uitgesproken tegen Hera en is hierdoor gebonden aan zijn woord, zodat hij niets aan haar daden kan veranderen. Zo wordt Herakles, de laatstgeborene, de dienaar van Eurystheus.

Hera is een zuster van Zeus en als zodanig moet zij dus zijn kinderen voortbrengen. Zij is de godin van het huwelijk, maar tevens de godin van de monogamie.
Zeus is het geestelijk principe. Zij is een grensfiguur, want Hera kan ook uit zichzelf baren en één van deze kinderen is Hephaistos, de kreupele god, de smid, die haar, als zij hem ziet, zo kwaad maakt dat zij hem naar beneden gooit, zodat hij een dag lang door de aarde valt.

Hera heeft ook een slang gebaard; zij is nog heel sterk de verschrikkelijke moeder. Het is haar te doen om het huwelijk, niet om het moederschap en in zoverre maakt zij zich los van Aphrodite, die ook een grote moeder is, maar die het alleen om de voortplanting te doen is. Daarom wil Hera ook ieder jaar haar huwelijk sluiten; het gaat haar om het huwelijk. Zij is niet alleen maar negatief, zij heeft ook dàt in zich, maar zij abstraheert het en baart ook maar twee kinderen. Eén daarvan is Hebe, het schenkstertje van de goden, maar tevens de godin van de eeuwige jeugd en ook genoemd Hera, dat betekent Hera, het meisje, dus een doublure van Hera. Hera, die ook baart de godin Elytheia, die zij weghoudt uit het huis van Alcmene, de godin van de barensweeën. Twee meisjes geeft zij aan Zeus, geen jongens. Bij zijn andere, grote echtgenote Leto krijgt Zeus een zoon en een dochter: Apollo en Artemis. Ook Leto zit Hera dwars, ook daar houdt zij Elytheia vandaan, zodat Leto niet kan baren.

Hera haatte het wezen van Zeus en in zoverre is zij een typische randfiguur, wat ook nog blijkt uit het feit dat zij zelfstandig kan baren zonder medewerking van haar man - als grote moeder staat zij negatief tegenover het manlijke als het geestelijk bevruchtende.
Gaia stond vijandig tegenover Oeranos, Rhea stond vijandig tegenover Kronos en Hera staat nog in hoge mate vijandig tegenover Zeus.
Zij wil niet dat hij geestelijk de goden, en ook de mensen, bevrucht.


                                       - 15 -

Zij staat dus nog vijandig tegenover de manlijke bewustwording. Er is nòg een heel scherpe vijandschap en dat is tussen de zon en de maan; als zij heel ver van elkaar af staan en elkaar dan weer gaan naderen.

Hera staat ook uiterst vijandig tegenover Herakles en is er op uit hem te vernietigen. Ten eerste heeft zij hem op een ongunstig moment geboren laten worden, ten tweede: nauwelijks is hij geboren of zij stuurt 2 slangen op hem af, twee aardslangen, om hem te vernietigen, hetgeen niet kan omdat hij een geestelijk principe is en dus vernielt hij dit vrouwelijke. De slang is hier vrouwelijk bewustzijn. Evenals de slang in het paradijs - de innerlijke stem.
Herakles is echter verder.

Herakles trouwt met Megaera, krijgt kinderen en is wel gelukkig. Maar dan stuurt Hera hem de Razernij - hij ziet vrouw en kinderen voor vijanden aan en slaat ze dood. Onmiddellijk neemt Hera de Razernij van hem af, zodat hij ziet was hij gedaan heeft en nu gaat hij zoeken naar reiniging. Dan komt hij bij de god Apollo, de god van het licht (zijn schaduwkant is dat hij ook de god is van de pest), door zijn orakel verbonden met de aarde.
Hij krijgt van het orakel de raad zich bij Eurystheus te melden om hem te dienen en 12 zware werken te volvoeren. 2 x 6 - 6 In de Peloponnesos, Griekenland, 6 daarbuiten in de overige wereld - 6: de innerlijke stem.
Hij is de geniale mens, die weet wat er gebeuren moet, hij is veel groter dan de aardslangen, die Hera hem zond. Hij beredeneert ook zijn daden, hij weet wat hij doen moet. Herakles is gewapend op twee manieren, met de knots en met pijl en boog. Zowel de knots als de pijl zijn fallisch, dus manlijk. Met de knots handelt hij onmiddellijk en met de pijl op een verre afstand. Hij is degene, die ook in de verte werkt, dus het verre doel kan stellen en zoeken en dit is specifiek manlijk. En dat verre doel zal blijken te zijn: zijn opnemen onder de goden, wat hij dan bereikt door zich levend te verbranden aan het einde van zijn leven, d.w.z. als hij uitgewerkt is - geen werk meer te doen heeft.

Herakles is een heel andere figuur dan Prometheus, een veel grotere, daarom kon hij Prometheus bevrijden - hij is ook te begrijpen als een verlosser van de mensheid tot het licht.

                                       ---