Index-
pagina


Op 4 losse bloknootvelletjes, met potloot geschreven


                  1
Ik was vroeger altijd opgeruimd en optimist.
Nu ben ik vaak mopperig en meestal pessimist.

Ik stikte van energie.
Nu mis ik elke werkdrang en energie.

Ik had veel vrienden.
Nu heb ik er geen.

Ik had vertrouwen in de mensen.
Nu vertrouw ik niemand meer.

Ik kon malle gesprekken voeren.
Nu ben ik altijd aan 't doceren.

Ik had belangstelling in de mensen.
Nu heb ik voor niemand belangstelling

Ik had vertrouwen in de toekomst.
Nu beschouw ik me als mislukt.

Altijd hadden vrouwen belangstelling
voor me, maar dat begreep ik nooit;
ik snapte nooit wat ze aan mij
vonden. Ik had altijd het gevoel, dat
ze voor mij wel een betere konden
krijgen, en dat gevoel heb ik nog.

Ik ben verschrikkelijk intelligent en
weet vreselijk veel, maar vond en
vind dat niet belangrijk. Ik zie geen
kans 't kleinste beetje ijdelheid op
te brengen in dit opzicht; ook niet
in ander opzicht.

Ik heb een uiterst scherp verstand en
ben nerveus overgevoelig.

Ik ben overtuigd, dat iedereen van me
weggaat, die me niet meer nodig
heeft. Hiermee hangt natuurlijk
samen o.a. mijn gevoel t.o.v. de
vrouwen en mij.
Ik geloof niet in mijzelf als mens
d.w.z. in mijn waarde als mens.

               2
Dit hangt natuurlijk samen met mijn
volslagen gemis aan ijdelheid.

Ik heb altijd van het leven gehouden.
Nu lijkt de dood mij de beste oplossing

Ik heb Meike heel goed geholpen.
Nu voel ik mij een last voor haar.
Ze heeft gezegd, dat ze altijd bij me zal
blijven. Maar als ik te lastig word?

Ben ik teveel teleurgesteld?
Heb ik een grief tegen het leven?
Weet ik m'n werk niet meer? Neen!
Ik weet 't niet meer.

Ik werd een levenskunstenaar genoemd.
Nu ben ik het zeker niet.

Ik voel me nog altijd erg jong. Daarom
vind ik mensen van mijn leeftijd ver-
velend.

Maar jongen mensen vinden mij vervelend.
Ze bemoeien zich niet met me, behalve
als ze me nodig hebben.

Vroeger wilde Meike altijd bij me zijn.
Nu is ze vaak blij, als ze me niet
ziet. Ik begrijp, dat dat in orde is,
maar ik begrijp 't alleen maar.
Ik begrijp alles, maar dit verandert
niets aan het feit, dat ik vaak
maagpijn heb.

Vroegen was ik altijd vrolijk.
Nu ben ik altijd verdrietig.
Ik zou willen huilen, maar kan
't niet, want ik zou moeten uit-
huilen bij een mens, maar wat
is vervelender dan een huilende
man. Ik geloof niet, dat ik nog
huilen kan. 't Zou alleen maar
belachelijk zijn.

               3
Bobbie zegt, dat ze van me houdt.
Dat geloof ik, maar haar liefde
heeft niet kunnen verhinderen, dat ik
"dood" ga.
Het is niet haar schuld. Zij is, die
ze is, evenals ik.

Ik heb voor mijzelf geen belangstelling.
Ik ken mijzelf.
Alles en iedereen, die ik ken en/of
waaraan ik niets (meer) beleven kan,
treedt buiten de spheer van mijn
belangstelling.
Voor wie zich niet meer ontwikkelt
verlies ik mijn belangstelling, zodat
hij/zij mijn energie niet meer uitlokt.

In zoverre was 't fout, dat ik mijn
practijk afschafte. Anderzijds was 't
erg goed.

Sinds ik mijn denken volledig ontwikkeld
heb, verveelt de philosophie me. Het-
zelfde geldt voor de psychologie.

Ik ben in hoofdzaak aangewezen
op Bobbie en Tonny. Mijn dagelijks
leven is een program.
Dus moet ik wel "dood" gaan.
Geen enkele dag heeft voor mij de
belofte van het verrassende.

Meike werkt op mij als David op Sual.
De boze geest (zo heet 't in de bijbel)
die mij kwelt, is de verveling. Ook het
werk, dat ik doe verveelt me.

Toen ik nog niet klaar was met mijn
denken, was mijn illusie schrijver
te worden van philosphische werken.
Die illusie is nu natuurlijk weg.
"Wording des Geestes" is goed, maar
interesseert me niet meer.

Ik heb het levende (zich ontwikkelende

                 4
veranderende) nodig om zelf te leven.
Ik moet altijd op weg zijn.
Ik moet altijd "nieuw land" ontdekken.
               ---