Uit een aantekenboekje met korte notities.

Als ik terugzie op mijn leven, kan ik zonder overdrijving zeggen, dat ik ruimschoots ben afgebeuld.
Reden tot medelijden met mijzelf heb ik niet, want ik heb het altijd goed gevonden. Niet omdat ik het zo prettig vond, maar omdat ik in de grond der zaak mateloos hulpvaardig ben.
Dit klink braaf, maar zo is het niet bedoel; ik ben zo geboren.
Kerkelijke mensen zeggen: God geeft kracht naar kruis.
Mijn kruis was vaak verdomd zwaar, maar ik kon het dragen en nam het vrijwillig. Tot ik het afwerp.
Tenslotte smijt ik elke "uitbuiter"of "uitbuitster" de deur uit.
En dan interesseren ze mij helemaal niet meer.
Dit is een zonderlinge eigenschap: dat ik de mensen raicaal kan vergeten, al was de relatie nog zo innig.
Daarom heb ik mij wel eens afgevraagd, of ik eigenlijk wel ooit iemand gebonden heb.
Mijn conclusie is: ja!
Maar wanneer ze mij gaan uitbuiten, loopt de zaak mis, want ontstaat eenrichtingsverkeer.
Ik ga dan nog wel een tijdje door. Je moet de mensen hun kans geven. Einmal war es doch schön.
Maar is de zaak niet verandert, maak ik er radicaal en einde aan.

***


Ponden regen tegen een huismuur.
***


De koppelpoort.
***

De stilte van en hotelkamer,
Alleen. Geen vragen. Geen antwoorden. Niet ingesteld zijn op anderen. Rust.

Om kwart over 5 ontwaak ik.
Het verkeer davert onder mijn venster. Ik heb bijna 1 uur nodig om het "uit te sluiten". Dan slaap ik weer in.

De kijkjes 's avons in de huizen.
De velen, die 's avonds alleen zijn.

Zwerftocht in de omgeving door de bossen.

Het militaire veld en "de onder der motoren".

Overpeinzingen in een museum vol oudheden: van zwerfkeien af, bronzen en stenen hamers en bijlen.
De oude man verteld en klaagt.

De "spoorbrug" en de blik op de in de verte vervloerende rails. Herinnering aan mijn jongenstijd.

De eigenlijk disharmonische St Jan.

De "babaarse" Madonna in kaarslicht.

In alle steden worden de markpleinen verknoeit door misbouw en auto's.

Industrieën als vernielers van het stadsbeeld.

In Vught.
Het hotel. Mahoniebruinen lambrisering, rood en bruie wandbekleding met chinese motieven. Alles mat: rood, zwart, goud.

Tehuis voor zichzelf ruimschoots bedruipende ouden van dagen.
Een kind als een valse noot. Op zich zuiver. Het loopt naar buiten in de grijze regen.

De regen stelt alles in een melangolieke spheer.
De stille vennen.
Het stille water van het meer.
Hier is men ver van den wereld (mits je niet te veel let op de gasten).

Mensen, die door de zaal schrijden worden meestal van buitenaf bepaald.
Zij zijn dan op weg naar hun tafel; voor den belangrijken bezigheid "eten".

De kelner met de platvoeten en het drankhoofd in de Raadskelder.

***