SYLLABUS 3
Cursus: Individu en gemeenschap.
Zolang de armen alleen naar een groter deel van de
produktie streven en niet eisen dat aan het recht op bezit
een grens gesteld wordt, hebben zij dezelfde instelling
als de rijken en blijft alles principieel ongewijzigd.
Er is verschil tussen de burgerij voor en na de Franse
revolutie, want na de politieke kwam de industriële
revolutie.
De burgerlijke maatschappij is een fase in het
ontwikkelingsproces en dus doet het verleden er in mee.
Vóór de revolutie: vrijen en onvrijen
adel - niet-adelijke vrijen - onvrijen.
De adel steunde op voorrechten, ging op den duur van roof
over op handel en nijverheid. Moeizaam bevochten de steden
zich voorrechten inzake handel en nijverheid. Voorrechten
zijn onrecht.
De burgerij was dus groot geworden op basis van onrecht,
dat wil zeggen van onvrijheid. Dit was haar oorsprong.
Niemand komt van zijn oorsprong los.
De burgerij handhaafde het voorrecht van de rijkdom, het
ongelimiteerde bezit, te verwerven door winst maken. Dat
zij dit doet is uitvloeisel van haar zakelijke
gerichtheid. De oorspronkelijke roofzucht van de adel doet
hierin mee: uitbuiting, kolonialisme.
Wat is winst? Volgens Marx is dit de meerwaarde die de
kapitalist krijgt doordat hij de arbeidskracht koopt en
de hierdoor aan het goed toegevoegde waarde (de meerwaarde)
behoudt. De arbeider ontvangt slechts wat nodig
is voor het herstel van zijn arbeidskracht.
Er zijn meer factoren, die meespelen.
Met het toenemen van de produktie (technische ontwikkeling)
moest bijvoorbeeld de kopersmarkt vergroot worden. Henri
Ford was één der eersten die dit inzag. Hierin deed de
burgerlijke gelijkheidsgedachte mee (gelijkheid van recht
op bezit), maar in de concurrentie wordt het recht van
de sterkste toegepast.
Marx spreekt van het volgroeide kapitalisme. Wanneer is
het volgroeid?
Er wordt gezegd: niemand doet iets als hij er geen belang
bij heeft. Het belang kan zakelijk zijn of ideëel. Zakelijk
belang, het inkomen, de verdienste. Maar recht is, dat er
evenredigheid is tussen inkomen en prestatie.
Wie grote gaven heeft, heeft recht op erkenning, maar het
zijn gaven en dus niet zijn persoonlijke verdienste. Dus
dient hij ze ten bate van het algemeen aan te wenden.
Het enkel zakelijke is onzedelijk; de begeerte overheerst.
Niet alleen de rijken zijn onzedelijk, maar heel de
maatschappij. Er heerst een ontzaglijke geestelijke armoede.
God is dood. Allerlei leeg gepraat wordt geëtiketteerd als
wijsbegeerte. Liefde wordt gedegradeerd tot enkel sexe. Het
bed is het enige doel. Liefde echter is een vraagstuk der
cultuur.
De burgerman die achter het zakelijke aanrent, rent naar
de dood der vrijheid, der gerechtigheid en der cultuur, maar
ook de fysiologische gifdood.
---