SYLLABUS 4.
Cursus: Wijsgerige beschouwingen over het Heelal.
Het ontstaan der planeten wordt door de Engelsen Hoyle en
Lyttleton als volgt verklaard:
De grootste hoeveelheid materie in het heelal is niet in
de sterren maar in de open ruimten tussen de sterren; deze
interstellaire materie is ijler dan een laboratoriumvacuüm.
Als een ster teveel van deze materie verzamelt, is hij
gedwongen zijn waterstof - de sterren bestaan volgens hen
meestal uit waterstof - te snel om te zetten in helium. Als
alles is omgezet, begint hij zich samen te trekken, wordt
steeds heter, gaat steeds sneller draaien en stoot tenslotte
gedeelten af, of komt tot kernreacties, die helium omzetten
in ijzer en uranium, waardoor de temperatuur plotseling daalt
met als gevolg een explosie.
Deze ontploffende sterren heten novae. Bij een nova blijft
een witte dwerg over, die langzaam uitdooft. Bij een
supernova ontstaat een zonnestelsel met planeten.
Volgens deze Engelsen zijn er dus meer zonnestelsels, wat
overigens vanzelf spreekt, omdat in de natuur zich alles
herhaalt. Zij is in de vorm der veelheid.
Ons zonnestelsel kent negen planeten, waarvan sommigen een
of meerdere manen hebben.
Een planeet, die zich rechtstreeks tot de zon verhoudt,
wordt geleidelijk zwaarder.
Een maan, die zich tot haar planeet verhoudt, geleidelijk
lichter.
Mars is kleiner dan de aarde en daardoor sneller "oud"
geworden.
Jupiter is groter en daardoor "jonger". De vulcanische
activiteit is er nog geweldig sterk, terwijl zij zeer snel
om haar as wentelt: een etmaal duurt er 10 aardse uren.
De ringen van Saturnus zijn restant van een verbrijzelde
maan. Het verbrijzelen is gevolg van het overschrijden van de
gevaargrens, d.w.z. het komen binnen de zone, waarin de
aantrekkingskracht der planeet zo groot is, dat zij de maan in
stukken trekt.
De kometen.
Het opvallendste is de staart, die echter slechts
te voorschijn komt, als de komeet in de buurt van de zon komt
en erom heen gaat.
De sterrenkundigen verklaren het verschijnsel, dat de staart
van de zon is afgekeerd, uit de lichtdruk door de zon op de
komeet uitgeoefend.
Deze verklaring kan ons slechts matig interesseren. Wij
constateren, dat de komeet in de nabijheid der zon deze negeert
door van haar weg te stromen; en verder dat zij na in haar
nabijheid geweest te zijn, zo ver mogelijk van haar wegvlucht,
dat zij dus het licht en het licht-zijn (niet zwaar zijn)
negeert en dus bezig is donker en zwaar te worden.
In hoeverre haar deze poging tot zelfstandig worden gelukt,
is onverschillig. De in ons zonnestelsel van tijd tot tijd
verschijnende kometen zijn klein en worden daardoor ernstig
gestoord door de planeten, vooral door Jupiter, wier inhoud 1300
maal zo groot is als die van de Aarde. Deze storingen kunnen
dus hun ondergang betekenen, maar het doet er niet toe of zij
ondergaan of planetoïden worden. In elk geval zijn zij te
begrijpen als voorbeelden van de wijze van het ontstaan der
planeten.
Aantrekkingskracht = zwaartekracht.
Daarom "valt" alles in het heelal, maar niet van boven naar
beneden, want er is geen boven en beneden. En alles moet eindeloos
vallen, dus volgens een kromme. Alles "valt" voortdurend
d.w.z. is voortdurend in beweging en het is altijd "nergens".
Bewegen is plaats verlaten en zoeken, doel stellen, richting
kiezen. Elk iets beweegt zich t.a.v. andere ietsen, erheen
(positief) er vanaf (negatief) of er omheen (eenheid van beiden).
---