Dagboekbladen
van een philosooph.
Door Mr.Drs.A.Börger
30 Mei 1952Wat ik hier ga schrijven zijn geen memoires in de geijkte betekenis, want ik zie niet in waarom mijn gehele levensloop interessant zou zijn voor vreemden. Ik zal dan ook alleen maar spreken over wat mij plotseling invalt, over ontmoetingen, gesprekken en van tijd tot tijd een herinnering en daarbij eerlijk mijn best doen die niet te vervalsen, iets wat niet zozeer bewust als wel onbewust gebeurt.
Het onbewuste speelt een grote rol in de wereld en naïef is ieder, die denkt, dat hij alle motieven van zijn handelingen kent. Niets is moeilijker dan onszelf te doorgronden.
In dit geschrift wil ik trachten door "close-ups" het leven duidelijker te maken van een man, die alles tracht te begrijpen en o.a. heeft begrepen, dat het leven niet alleen doordacht maar ook geleefd moet worden om tot zelfkennis te komen en tot wereldkennis. "Al doende leert men." Mits men zijn daden tracht te begrijpen.
Voortdurende zelfcritiek is eerste vereiste. Die op onze medemensen kunnen wij beter achterwege laten.
Alleen wie zelfcritisch is, verdient een ernstig mens genoemd te worden, maar niet iedereen die met een ernstig gezicht rondloopt. Wie niet lachen kan, niet vrolijk weet te zijn, kan nooit werkelijk de ernst des levens vatten. Somberheid, uitgestrekenheid, zwaartillendheid zijn geen ernst.
Als de mensen ernst maakten met het leven, was de wereld niet zo'n gekkenhuis.
Het oordeel van onze kindskinderen over ons - als ze er tenminste zijn - zal wel niet onverdeeld gunstig luiden, wat ons niet verhindert onszelf wijs te maken, dat wij het ver gebracht hebben. Een mens kan 't op elk gebied ver brengen; denk maar aan Landru met zijn fornuis en aan Hitler met zijn reuze fornuis. Of aan de phosphorbommen, die Britse vliegers afwierpen op Duitse steden.
Bladerend in oude papieren vind ik hierover een notitie, die ik in 1943 neerschreef:
"Loomen vliegtuigen. Grauwe vogels, waarheen stijgen traag kleurige kogels als snoeren aan een kerstboom. In den hoge krakend knallen. Flak. Gierende vallen luchttorpedo's. Fonteinen van vuur, een rookkolom en al - alom storten huizen, straten, mensen; schudt de aarde.
Uit mensenbrij zwakke geluiden als een protest. Armzalig. Belachelijk.
Op straat ligt een hoofd. Aan een gespleten boom flarden van een vrouw. In een hoek, heel even, jankt zachtkens een hond zonder achterlijf.
Levende fakkels gillen kermend, rennen vertwijfeld. Uit zwarte pistolen brengen zwarte mannen hun de troost van de dood. Bloedende monden en ogen groot van angst zwijgen en worden blind. In de goot bij een zinkput jammert een kind.
Kyrie eleison!"
Nu zijn we nog veel verder.
Toen ik jong was, koesterde ik - dank zij mijn opvoeding - o.a. het ideaal: te sterven voor 't vaderland, waarbij ik een bepaalde voorstelling had van steigerende paarden, wapperende vaandels, getrokken sabels, kanonniers bij hun stukken met hier en daar een op aesthetische verantwoorde wijze gevallen dode. Alles erg romantisch. Ik weet nu, dat het niet zo toegaat.
In deze tijd staat de romantiek laag in koers, al zijn er nog altijd mensen, die het er niet zonder kunnen stellen. Onverbeterlijken.
Laat ik mij even voorstellen.
Ik heb de eenzaamheid zo lief
Maar het meest aan het strand der zee
De golven zingen er met hun lied
Mijn leed en mijn vreugde mee.
De wind waait van de wijde kim
En buldert en huilt of klaagt
Zijn weemoed in den lichten dag
Als hij over de golven jaagt.
Ik houd van de zee, ik houd van het strand
Ik houd van de storm en het stuivende zand
Van de meeuwen, die zeilen in trotse vlucht
langs de glanzende lichtende laaiende lucht.
Ik houd van de zee, die machtig en wijd
Zingt van het leven in eenzaamheid.
Ondanks mijn hang naar eenzaamheid ben ik getrouwd. Waarom? Wat doet het er toe.
Het huwelijk als instituut interesseert mij niet, het enige wat ik ervan te zeggen heb is, dat het een schijnheilig huisje is, zo bouwvallig, dat het aan alle kanten gestut moet worden.
Het gaat in de grond der zaak niet om de enkele vorm, maar ook om de inhoud. En als er liefde is in den beginne, blijft ze door alles heen en blijven de gelieven elkander trouw. Liefde is onvoorwaardelijk. Maar mannentrouw is een andere dan die der vrouw.
Deze laatste is o.m. uitgebeeld in Solvejg.
Peer Gynt moet door het leven zwerven om zichzelf te vinden, moet verwondering op verwondering en zonde op zonde stapelen in felle drift tot zelfverwerkelijking en zelfkennis, om dan eindelijk moe naar huis terug te keren. Hij was zijn geliefde trouw gebleven.
Het stuk is niet groots, de Solvejgfiguur mal, te theoretisch en het slot is weinig zeggend. Het is een greep, die Ibsen gedeeltelijk mislukt is.
Grootser, maar ook geheel anders, is Homerus' conceptie van dit gegeven.
Twintig jaren zal Odysseus van huis zijn, maar altijd zal blijven wenken aan Ithaka, waar Penelope zich verdedigen moet tegen de vrijers. In haar is de idee der vrouwelijke trouw zuiverder en voller getekend dan in Solveg om wie niet is de grote spanning der begeerte, die zich als de buitenwereld opdringt, terwijl ook voortduurt de polariteit tussen haar en den verren man, die langzaam, te langzaam nadert.
En aangezien alles gehouden is in de koele spheer van het klassicisme, is het heel groots en tragisch, maar zonder enig pathos en sentiment.
Het slot is niet adembenemend, noch kleurloos als dat van Peer Gynt, maar heeft wereldwijde allure, den held en zijn vrouw waardig; hij is teruggekeerd, trouw aan zijn liefde en nu sterven alle begeerten, die haar verontrustten.
Of Solvejg en Penelope gelukkig waren?
Aan deze vraag zal in elk geval eenzelfde moeten worden toegevoegd t.a.v. Peer Gynt en Odysseus. Maar de vraag is nogal armzalig.
Het gaat in het leven niet daarom.
Wie permanent gelukkig wil zijn, moet duurzaam afstompen.
Wie tot zelfkennis wil komen, moet inzien, dat hij zijn Zelf zoekt en dus vaak dwaalt, maar moet ook het leed van zijn dwalingen willen aanvaarden.
Het getal van de mens, die naar zelfbewustzijn streeft, is 13.
Natuurlijk is zowel de Odyssee als de Peer Gynt ook nog anders, zuiverder te interpreteren n.l. als de tragische spanning tussen het verlangen naar zelfhandhaving en dat naar zelfprijsgave, welke spanning niet alleen in het huwelijk, maar ook maatschappelijk aan het licht treedt; sinds de laatste honderd jaar als het conflict tussen individualisme en socialisme, waarbij de vrije persoonlijkheid de inzet is.
Moeizaam, zwalkend over de levenszee, zoekend, dwalend, telkens opnieuw op de rand van de ondergang, worstelt Odysseus voorwaarts naar Ithaka, zoekt de man de vrouw, de vrije persoonlijkheid de zelfovergave in eenheid.
Het persoonlijke is afspiegeling van het algemene.
Een liefde afspiegeling van de Liefde, de mensenliefde, die de gelovigen de christelijke liefde noemen.
Liefde is heilig, maar niet het huwelijksinstituut.
Als Jezus niet ter hemel gevaren was, zou hij zich in zijn graf omdraaien.
De mens is een gelukzoeker. De prijs is rampspoed.
Meestal wil men niet betalen. Vandaar dat het geluk over 't algemeen zo banaal is en zoveel standwerkers telt. Zelfs professoren.
Pinkstermorgen. De klokken luiden. De gelovigen gaan ter kerke.
Er was eens een jongen, die niet geloven kon, maar begrijpen moest om te kunnen aanvaarden.
De mensen zijn anders. Ook de wetenschap zit vol geloof en dus vol twijfel.
Naarmate hun twijfel groter wordt, zijn de gelovigen onverdraagzamer. Ieder die den gelovige weerspreekt door woorden of daden, wekt zijn twijfel.
Wie begrijpt, twijfelt niet. Maar het zou onzin zijn te geloven, dat iedereen tot begrijpen gebracht kan worden. Dit is een kwestie van aanleg, die voor iedere onzer verschillend is. Gelukkig - want wat zou 't leven anders vervelend zijn.
Pinksteren - de uitvinding van den heiligen geest.
Volgens de gelovigen van buitenaf.
Ik lees op 't ogenblik "Témoignages sur le théatre" van Louis Jouvet. In zijn voorwoord "Le commédien parle" zegt hij: "auteur qui écrit, acteur qui s'anime, spectateur qui écoute, et lecteur commentent chacun à sa façon."
De wereld is een schouwtoneel, nietwaar en ieder onzer is acteur, toeschouwer, regisseur, toneelknecht, lampenist, auteur - en geeft zijn commentaar.
Jouvet was een wijs man, die intuïtief begreep. Daarom zegt hij, dat hij niet kan denken, want hieronder verstaat hij logisch redeneren. "L'acteur ne sait pas penser, il n'en a pas l'habitude et il ne peut pas penser. Je suis un commédien. Rien d'un penseur ou d'un philosophe."
Het is juist wat hij zegt, maar zijn spel is philosopheren op niet- philosophische manier.
Dit is het essentiële van alle kunst.
Philosooph en kunstenaar trachten de waarheid te verkondigen evenals de religieuze dromer met de kunstenaarsziel, wat niet hetzelfde is als de kunstenaar, die trouw ter kerke gaat.
Zulk een dromende kunstenaarsziel was bijv. Meester Eckehart.
Jouvet verkondigde door zijn spel de zelfbewuste mens als innerlijk onaantastbaar en boven het alledaagse verheven. En dit is het kenmerk van den philosooph.
Philosopheren is een wijze van wereldbeschouwing evenals kunst en religie, die gedrieën nauw verwant zijn.
Leonardo da Vinci, Pascal, Rembrandt, Kant, Hegel, Beethoven, Goethe zijn in den grond der zaak één.
Echte religiositeit is spaarzaam geworden. Zij eist evenals de kunst en de philosophie dat men onbevooroordeeld is. Levenservaring is daarvoor geen bezwaar.
Ook dit weet Jouvet, vandaar dat hij zegt, dat de acteur geheel moet openstaan voor dengene, die hij moet uitbeelden. "Nous savons bien, à jouer un rôle, que ce rôle n'est efficace et valable que dans la mesure où, durant l'exécution, nous sommes au contraire désincarnés de nous-mêmes et vacants."
Wanneer wij in dit verband denken aan wat du Perron over de toneelspeler geschreven heeft, dan zien wij in tot welke belachelijkheden een bevooroordeeld mens komt.
Nu de religiositeit bijkans verdwenen is en er nauwelijks meer zuiver logisch gedacht wordt, staat het bevooroordeeld zijn in hoge ere, zelfs onder de hoogleraren in de philosophie, die trouwens - wat zeer aanbevelingswaardig is uit practische overwegingen - gemeenlijk lid zijn van een partij en dus partijdig.
Sommigen behoren ook nog tot een kerkgenootschap en zijn dus dubbel bevooroordeeld.
De ware leer? Is nergens te vinden, ook niet in de bijbel.
Pinksteravond.
Het was vanmiddag volkomen stil in huis. Door de open warandadeuren
klonk van ver pianomuziek.
Toen dacht ik aan een rijmpje, dat ik langen tijd geleden maakte.
En daarna een ander.
Je sais les secrets de tes douces mains Et de tes yeux rêveurs Je sais le secrets de ta bouche, de les seins Et de ton corps de bonheur Mais de ton âme je ne sais pas rien.
Wir gingen durch die Sternennacht Und durch die einsamen Gassen Da haben dein' Augen mir zugelacht Und doch hast du mich verlassen.
Een tikje weemoed. Waarom niet?
Weemoedige herinneringen zijn een kostbaar bezit, want herinneringen
aan wat schoon en goed was.
Alles gaat immers voorbij.
Uit onze herinneringen kunnen wij al het alledaagse weren en ze
zodoende zuiveren tot een kunstwerk, dat wij misschien nooit onder
woorden kunnen brengen en alleen maar innerlijk ervaren.
Het volslagen leven is in de roes en het avontuur. Maar hoe staat het
dan met de plichten, de zorg voor vrouw en kroost en het dagelijks
brood?
Reële abstracties, die haar waarde hebben voor roes en avontuur,
doordat ze ervoor zorgen, dat ze kostbaar blijven.
Kostbaarheden zijn zeldzaam.
Roes en avontuur behoren tot de levenskunst.
Wie een enveloppe met inhoud krijgt voor veertig jaar trouwe dienst,
is geen levenskunstenaar.
Kringelein ontdekte dat tegen het einde van zijn leven en had de
enorme reine Flämmchen te ontmoeten. ("Menschen im Hotel" door Vicky
Baum.) Zijn directeur deed er ook een gooi naar, die mislukte, zodat
hij in de gevangenis en een echtscheiding terecht kwam.
"Zonder geluk vaart niemand wel"
Zijn vrouw was te fatsoenlijk om van haar man te houden in tegenspoed.
Niet alle vrouwen zijn trouw.
Deze onze tijd der sociale verzekering is bij uitstek ongeschikt voor
avonturiers.
Wie niet meedoet met deze tijd, behoeft niet in het verleden te leven.
Laat ik U een "avontuur" vertellen uit een tijd toen het tourisme
beperkt was tot parachutisme en pantsersautomobilisme.
Onze eerste ontmoeting was banaal in een volle tram.
Zij stond naast mij, rank en van middelbare grootte, smijdig gehuld in
een kostbare pels. Haar fijn besneden gezichtje met grote dromende
ogen, overschaduwd door lange zijdige wimpers en het prachtig glanzende
diepbruine haar dat langs haar kleine oren golfde, frappeerden mij.
Langzaam hief zij haar gelaat naar mij op en keek mij onderzoekend
aan. Daarna wendde zij de blik weer naar buiten, maar even later ving
ik hem weer op en zag, dat hij dromerig geworden was.
Toen de conducteur kwam, toonde zij hem een papier.
"Gestapo" zei hij luid. Weer keek zij mij aan.
Het trof mij onaangenaam. Terzelfder tijd flitste een gedachte door
mijn hoofd - kennis maken. Nog steeds zat Axel in de gevangenis en dreigde
hem het vuurpeloton.
Langzaam schokte de tram verder. Langs de ruiten droop de regen.
De conducteur riep een halte af.
Terwijl zij zich wendde om te gaan vroegen haar ogen. Ik liep naar de
uitgang en help haar uitstappen.
"Sie sind erstaunt?" Haar stem had een donker warm timbre.
"Ja, ich kann es nicht fassen."
Zij glimlachte en vroeg mij haar te komen bezoeken om eens te praten.
Wij spraken af voor de volgende avond. Zij noemde haar naam en vroeg
mijn voornaam.
Voor haar huisdeur bleven wij nog even staan.
"Sie kommen bestimmt, nicht wahr?"
Nogmaals beloofde ik.
De volgende avond liet ik mij half negen aandienen. Zij was gekleed in
een eenvoudig crême-kleurig toilet, waarop als enkel sieraad een
briljant, die aan een platina halsketting hing. De kamer was voornaam
ingericht.
Ik maakte haar mijn compliment.
Zij glimlachte "Alles gefordert. Juden haben oft sehr schöne Sachen."
Ziende dat haar woorden mij irriteerden, voegde zij er aan toe: "ich
bin kein Judenfeind", hierbij wees zij op een schilderij van Isaac
Israëls, dat aan de wand hing. Wij spraken over kunst, waarbij zij
blijk gaf van een ruime culturele ontwikkeling.
"Was machen Sie um Gotteswillen bei den Gestapo?"
Een luchtig gebaar was het antwoord. "Später".
Wij dronken thee; daarna schonk zij Benedictine en koffie.
Ongemerkt gingen de uren.
"Und jetzt die Gestapo, worüber du dich so staunt."
Zij had zich in een boog zijden kussens genesteld op de
Biedermayerbank; ik zat schuin tegenover haar in een leunstoel. Wij
dronken Moezelwijn.
"Ik werd, zoals alle Duitse vrouwen opgeroepen voor de arbeidsinzet.
Ik houd niet van werken en had 't ook nooit gedaan. In de moderne
maatschappij is vrijwel alle werk prostitutie, want bijna niemand kan
zijn persoonlijkheid inzetten, behalve kunstenaars en onafhankelijke
intellectuelen. Mijn vader was zo een intellectueel. Du auch? Dachte
ich mir schon. Vader is doodgeschoten. Moeder was allang gestorven.
Ik moest werken voor das dritte Reich; belachelijk want 't heeft geen
toekomst, evenmin als de rest van 't avondland. Heil Spengler! Hij
wist onze laatste taak in de wereld - de liquidatie van Europa. De
S.S. en Gestapo zorgen ervoor, dat ze niet ontijdig onderbroken wordt,
anders is er nog een derde wereldoorlog nodig. Ik veracht Europa, de
prostitutie van de machine, ik houd niet van de mensen. Ik ben drie en
twintig jaar.
"Aber Magda, das ist der reine Nihilismus."
Zij glimlachte. "Mein gefühl für dich ist nicht nihilistisch. Sehr
merkwürdig. Alles ist so blitzartig gekommen. Begrijp me goed. Ik
verwacht hiervan niets dan een paar momenten van geluk. Maar er komt
nog iets anders bij. Zodra ik je zag, wist ik, dat jij me zou kunnen
begrijpen.
Haar woorden vloeiden als het rustige babbelen van een bron.
Nietzsche, Heidegger, Novalis, Spengler - maar niets van Wagner.
Geloof in het leven bezat zij niet.
"Ik heb de mens gezocht, die me begrijpen zou. Vader begreep me. We
hebben allemaal iemand nodig, zulke stumpers zijn we. En vertel nu
eens, waarom je direct met me bent meegegaan."
"Dat weet ik natuurlijk niet precies", antwoordde ik, dat weten we
nooit, maar even natuurlijk gaf ik me zelf een reden op, die er ook
werkelijk is, maar vanzelfsprekend is er meer."
"Welke reden geef je op?"
Ik vertelde het geval Axel. Zij antwoordde niet direct, maar bleef een
tijdlang in gedachten verzonken voor zich uit zien. Eindelijk begon
zij weer te spreken. "Een krijgsraadzaak valt buiten onze competentie,
maar er zijn altijd kanalen en tenslotte zijn wij de sterksten. Ik zal
er voor zorgen, dat het niet tot een vonnis komt. Meer kan ik niet
beloven. Und jetzt fort mit Hern Axel und zurück zur Gestapo.
Dat ik er bij kwam was toeval, alles is toeval. Ook dat wij elkaar
ontmoetten. Er was een plaats vacant en omdat er nog een rekening te
vereffenen was, nam ik de baan aan. Ik maakte gauw carrière. Ik kan
erg geïnteresseerd doen. De lui, die vader vermoord hebben, zijn
allang dood, maar toen kon ik niet meer weg. Ik had een heel bijzondere
positie, niet officieel, maar feitelijk - spionage binnen onze
organisatie. Omdat mijn positie in Duitsland gevaarlijk werd, ben ik
een paar maanden geleden overgeplaatst."
"Wat doe je, als de zaak ineenstort?"
"Ik heb vergif."
Ze zei het volkomen rustig. "Maar het moet nog even duren. Ich habe
mich noch nicht satt getrunken. Die Invasion ist der grosse Feind, das
Ende sowieso."
Zonder overgang begon zij te vertellen van een reis, die zij met haar
vader naar Noorwegen gemaakt had; uit haar verhaal bleek hoeveel zij
van hem had gehouden. "Er wurde erstaunt sein, wenn er mich bei der
Gestapo wusste."
Plotseling was er een grote vermoeidheid in haar blik; langzaam sloot
zij de ogen. En aangezien ik mij verplicht voelde tegen haar
zelfmoordplannen een protest te laten horen, stelde ik haar voor haar
leven te kopen met dat van Axel; maar zij schudde het hoofd. "Ik koop
mijn leven niet. Wat heeft mijn leven met dat van Axel te maken? Laat
hem leven. Ik zal er voor zorgen."
Zij schreide nooit; alleen was er altijd de herfstdroom in haar grote
donkere ogen.
Haar liefde was als een kostbare oude wijn, donker van weemoed.
Uit het geloof in het leven vloeien mijn liefden voort, maar Magda
geloofde niet in het leven.
Zij heeft onmiddelijk op de invasie gereageerd, zoals zij had
voorzegd. Het gaf mij geen schok, maar had ik het gevoel, dat zij in
veilige haven was.
Axel's proces is niet meer voorgekomen; later is hij levend en
ongeschonden teruggekeerd.
De geschiedenis van Magda weet hij niet en zal hij ook nooit weten,
want hij heet niet Axel. Bovendien werkte zij geruisloos in alle
gevallen, waarin zij mij hielp en geen van mijn relaties heeft haar
ooit ontmoet, noch heb ik ooit over haar gesproken. Ik zou het niet
verdragen, dat mij vragen over haar gesteld werden.
Voor mij was zij altijd goed en lief en deed wat zij kon.
Ik had beloofd een avontuur te vertellen en ofschoon het alle
eigenschappen ervan bezit - het onverwachte, geheimzinnige,
gevaarlijke, terwijl er bovendien een mooie jonge vrouw bij betrokken
was - is het voor mij nooit een avontuur geweest.
Ik heb de rol gespeeld, die zij van mij verlangde en zij heeft het
waarschijnlijk geweten. Kort voor haar dood zei zij onverwacht: "Und
wenn ich dich liebe, was geht es dir an."
Het contact tussen ons had voor mij een zakelijk doel. Daarom was het
geen avontuur, geen liefdesroman, maar een toneelvoorstelling, waarbij
het alleen om de recette ging en niet om het stuk.
Ik heb geen poging gedaan om haar innerlijke vertwijfeling en
levensangst op te heffen. Wanneer ik daarin geslaagd zou zijn, had
het waarschijnlijk Axel en anderen het leven gekost. Niet dat hij en
die anderen mij zo dierbaar waren; hem heb ik na zijn terugkeer nog
een keer gezien, de anderen nooit meer. Maar Magda en ik stonden in
verschillende kampen, die op leven en dood streden en wij waren geen
vredesonderhandelaars.
Wij stonden in een gegeven situatie, zoals de existentialisten het
uitdrukken, een situatie, die een dramatisch onderwerp zou kunnen zijn
voor Jean Paul Sartre, de schrijver van "Vuile Handen."
Zou ik daarom niet over haar willen spreken?
2 juni 1952.
Morgen beginnen de werkdagen weer. Ik zie ertegen op, niet omdat ik
lui ben, maar moe van de mensen, die altijd verwachten, dat wij
belangstelling hebben voor wat ze zeggen, ook al is 't maar over
het weer.
Ik heb voor bijna niemand meer belangstelling, maar kan niet
gemakkelijk neen zeggen tegen iemand die mijn hulp inroept. Daardoor
word ik op den duur zo moe.
Gisteren verdiepte ik mij in herinneringen, een onschadelijke
bezigheid, tenzij wij er sentimenteel bij worden en gaan phantaseren
over de goede oude tijd, wat nonsens is, want uit de oude tijd kwam de
nieuwe met o.a. een wereldoorlog, die in onmenselijkheid een record
houdt. Men zegt wel het record, maar dat is grootspraak. Wie dit
betwijfeld, moet maar eens de geschiedenis van Frankrijk lezen ten
tijde van Jeanne d'Arc.
Wel brak de tweede wereldoorlog quantitatief alle records, maar dat is
een gewoon verschijnsel in onze tijd.
Ook zijn wij beschaafder en knapper dan de middeleeuwen en daardoor
gevaarlijker voor onszelf en zijn onze oorlogen wereldomvattende
zelfmoordpogingen.
3 Juni 1952.
Vanochtend ben ik de opdringerige alledaagsheid ontvlucht in de
schilderijententoonstelling van George Rouault. Een openbaring.
Hij is oud, 81 jaar, maar bleef niet stilstaan en leeft als een
visionair in deze tijd. De wijze waarop hij de werkelijkheid achter
de werkelijkheid schouwt, is indrukwekkend.
Heel zijn werk is een herhaald "Ecce homo", temidden waarvan hij ons een
enkele maat rust gunt in een landschap, een havengezicht.
Hij begon conventioneel volgens de opvattingen der XIXe eeuw, doch
toont terstond, dat het hem om het innerlijk te doen is. Zijn Christus,
beweend door de vrouwen, in die periode gemaakt, is dood, maar niet
wezenlijk en in zijn dood hooghartig onaantastbaar.
Later heeft hij hem anders uitgebeeld, ingekeerd in zichzelf, lijdend
om en aan de mensen, maar altijd - zelfs aan het kruis - tussen hen
staande.
Ook schildert hij hem manlijk - vrouwelijk en bespottelijk. Wie bespot
kan worden, is bespottelijk.
Rouault ziet juist. De mens is een bespottelijke figuur in een wereld,
die het niet om het menselijke te doen is.
Hoe Rouault over de mensen denkt en hun maatschappelijke waardigheden,
blijkt uit zijn schilderijen van rechters en advocaten, voor wie
het recht een zakelijke aangelegenheid is, niet omdat zij corrupt
zouden zijn, maar omdat het Recht niet in hen leeft als menselijk
rechtsgevoel. Zij oordelen en veroordelen en de advocaten schrijven hun
rekeningen en komen op voor de belangen van hun cliënten - maar waar is
de Mens in dit gedoe?
Hoe Rouault verder de wereld ziet, blijkt uit werken als "Monsieur X"
en "Het echtpaar".
Dit echtpaar is in zijn eigengereidheid een vennootschap tot uitoefening van critiek op en vijandschap jegens anderen. Ergens heeft de schilder Pascal geciteerd, waar hij schrijft, dat de doodstrijd van Christus zal duren tot het einde der tijden.
Fel is aanvankelijk zijn critiek. Na 1914 wordt hij zachtmoediger en
komt tot het Miserere. Maar nooit kan hij nalaten de schijn, het
klatergoud, de uiterlijke vreugde te tonen, waarachter innerlijke
leegheid, verdriet of moeheid schuilgaan.
Zijn clowns, kermisklanten, hoeren zijn aanklachten tegen de
gemeenheid der wereld, haar hardheid en uitbuiting.
Laten de socialisten van allerlei roodschakering niet lichtvaardig
geloven, dat in hun maatschappelijke ordening de mensen zoveel
menselijker zullen zijn dan thans, wat natuurlijk geen reden is om
verzet aan te tekenen tegen het socialisme.
Voor Rouault gaat het om de Mens, die hij overeenkomstig met zijn
religiositeit afbeeldt als Christus.
Een van zijn Christuskoppen heeft eenzelfde ooguitdrukking als
somtijds Charlie Chaplin waarmede niet gezegd wordt, dat Rouault deze
uitdrukking aan Chaplin heeft ontleend, maar wel dat Chaplin soms
zuiver Menselijk is in zijn opvattingen.
Gelovigen zullen protesteren - Chaplin en Christus.
Eigenlijk zouden zij zich moeten verheugen.
"Sneeuwwitje", "le gentil Bernhard", twee kermisklanten, twee jongen
zielen, waarin het geloof in het menselijke nog leeft.
"Veronica" met haar ontroerende ogen en haar even geopende mondje -
onaantastbaar zuiver.
"De oude koning". Diep gloeit nog het purper en glanst het goud aan
zijn verschijning, maar hij is stil en zeer wijs geworden; zijn
heerserswil is doorstraald van erbarmen en in zijn hand is een bloem.
Roualt is veelzijdig plastisch beeldend en zijn werk doet denken zowel
aan wand- als aan glasschilderingen, aan tapijt- als aan glazuur-
kunst.
Alles is uitgedrukt in grote kleurvlakken, het detail speelt geen
rol. Dientengevolge eisen zijn doeken distantie. Een grootheid als
deze schilder verdraagt geen opdringerigheid.
Duidelijk spreekt uit zijn werken de stille naar binnen gekeerde man,
die tot het Miserere kwam voor zijn lijden aan de wereld.
Eenzaam is hij gebleven ondanks zijn roem. Er was geen andere
mogelijkheid, omdat hij in de wereld niet op zijn plaats is, al heeft
hij er een plaats gevonden.
Voor mensen als hij is het leven niet gemakkelijk, is het te hard om
er anders dan oppervlakkig aan mee te doen. Daarom is zo een mens
eenzaam - tenzij er een vrouw is, die hem aanvoelt en aanvaardt. Maar
dit is uitzonderlijk, want zij moet de eenzaamheid kennen.
Op de tentoonstelling hing ook een product van Hindenburg, waarnaar ik
lang gekeken heb - een "vreemde Wereld".
Hindenburg heeft geen slechte reputatie; dat hij Hitler de macht
toevertrouwde, was gevolg van zijn seniliteit, maar hiervan is op het
door Rouault vervaardigde portret nog geen sprake.
Wij zien een man met grote knevel, die de wereld aanziet alsof zij een
exotisch dier is, waarmede hij niets gemeen heeft en dat hij zijn wil
zal opleggen of op andere wijze onschadelijk zal maken.
Hij is de representant van het keizerrijk van Wilhelm II, het rijk van
belachelijke officieren en kruipende ambtenaren, waarin ieder naar
boven boog en naar beneden trapte en een wereld- en levensbeschouwing
heerste, die de overige wereld vreemd was.
Met de culturele en handelskringen was internationaal contact, maar
voor het overige was er een afgrond en is er waarschijnlijk nog. Niet
omdat er de tweede wereldoorlog was, tenminste niet alleen daarvoor,
maar doordat de geest der Duitse massa nog dezelfde is, een geest van
stompzinnige eigengereidheid, die ook uit het portret van Hindenburg
oprukt. Natuurlijk was hij geen stompzinnig man, maar wel representant
van een massa, die voor haar uit onbegrip en minderwaardigheids-
gevoelens geboren pedanterie volkomen afgestompt bleek en veelal nog
blijkt te zijn als het gaat over de waarde en inzichten van andere
volkeren.
"Bei uns in Deutschland" - provincialisme en infantilisme. Jongens in
de vlegeljaren, die ze waren op soldaatje spelen.
Kwajongens in luitenantsuniform, een monocle van vensterglas in 't
oog, geregen in een corset, hersens en haren gemillimeterd; mateloze
blaaskakerij.
Enkele ware histories uit mijn jongen jaren.
Een Nederlandse student, in zijn woonplaats bekend om zijn kracht, zit
ergens in Duitsland in een café, waarin te dien tijde veelal nog
tafels met marmeren bladen gebruikt werden. Binnen stapt een luitenant
als boven omschreven.
De Nederlander kan een grijns niet onderdrukken en staart naar de
luitenant als naar een vreemdsoortige bewoner van de apenkooi.
Gevolg: er wordt hem een visitekaartje overhandigd - uitdaging tot een
duel wegens beledigend kijken.
Weer grijnst de student, breekt met één hand een hoek van het marmeren tafelblad, schrijft er zijn naam op en eist een gevecht op sabel.
De secondanten zijn nooit verschenen.
Wie een stuk marmer doorbreekt met één hand, zittend, en dan nog sabel eist, is uiteraard niet "satisfaktionsfähig". (reactie)
Een tweede geval.
Kiel. De zeilweek. Wilhelm II was in hoogst eigen persoon aanwezig,
alsook een Nederlandse student, maar alleen in eigen persoon.
Het Duitse visitekaartje vermeldde een reusachtige adellijke naam met
als toelichting: Rittergutbesitzer, wat niet veelzeggend is.
De student had geen reusachtige naam en ook geen Rittergut, maar
wilde niet achter blijven en schreef op zijn kaartje:
Zehnguldenbesitzer.
Ook dit duel ging niet door. Wie zoiets neerschrijft is niet serieus.
De schijnvertoning van dapperheid, in Duitsland ten onrechte duel
genoemd, is voor zoverre mij bekend met Wilhelm's rijk verdwenen.
Wel heeft het nadien de wereld nog eenmaal tot een duel uitgedaagd in
de verwachting en met enkele "Schmisse" (wonden, littekens) af te
komen, maar het werd hierin diep teleurgesteld.
Ik ben niet anti-Duits, want het Duitse volk is ook dat der Dichter
und Denker en van vele grote musici, maar ik veracht trappen, snauwen,
blaaskakerij en stompzinnige eigengereidheid.
De Amerikanen willen dit alles weer "in ere" herstellen ter verdediging
der democratie, waarvan tot walgens toe gezegd wordt, dat ze in
gevaar is.
Wie brengen haar in gevaar? Wie anders van de democratische politici,
die haar verkrachten en gebruiken als een straathoer.
Rouault beeldt hoeren af als bijtend protest tegen de verdorvenheid ener
wereld, waarin voor de Mens geen plaats is, al wordt Christus er in
honderdduizend kerken beleden.
Ik word vereerd in honderdduizend kerken
En honderdduizend verkondigen mijn naam
Er roemen eindeloos de grote wonderwerken
Die ik voor heel de mensheid heb gedaan
En zeggen, dat 'k nadien ten hemel ben gevaren
En daar nu troon aan Godes rechterhand
Alsof ik niet gedoemd ben rond te waren
In eeuwigheid in aardse hellebrand
In eeuwigheid te lijden en te klagen
Te dulden al hun marteling en hoon
Te sterven door hen aan het kruis geslagen
Ik Jezus Christus, ik de Mensenzoon
Een zoon van God
Ten smaad, ten spot
Van heersers, priesters, hoeren en soldaten
En niet van God, maar wel door U verlaten
Mensengeslacht
Dat in de nacht
Van mijn doodsstrijd lacht
Om mij, Gods en des mensen zoon
Ten smaad, ten hoon
Van heersers, priesters hoeren en soldaten.
Waarom o mensheid, hebt gij mij verlaten?
Ieder in wie de mens spreekt en klaagt om zijn verworpenheid, is
alleen.
Maar niemand verdraagt de voortdurende eenzaamheid en zoekt somwijlen
een mens.
"Zulke stumpers zijn we".
Niet allen hebben altijd iemand nodig. Er zijn er bij wie soms van
tijd tot tijd die behoefte opkomt en die voor 't overige graag alleen
zijn.
Gelukkig degene, die in zijn werk zijn ziel kan doen spreken, zoals
Rouault, Chaplin, voor wie het werk is de roes der kunst en het
avontuur.
Zwervend in de eindeloosheid van zijn ziel, ontmoette Rouault
Christus, Chaplin Charlie en later Monsieur Verdoux.
Moeilijker is het leven voor wien het werk opgaat in zuiver
geestelijke arbeid, want in de ijle spheer des geestes is geen plaats
voor roes en avontuur en de ontmoeting met Christus is er de
ontmoeting met een zuiver, koel begrip.
Koel - niet koud of kil, warm nog heet.
Er zijn er onder dezulken, die in het leven geloven en het liefhebben. In
hen ontwaakt soms het verlangen naar beleven van een ander, omdat hun
ziel gebrek lijdt.
Van een ander en daardoor van zichzelf.
Laat, o lieve, in Uw handen
Rusten mijn gezicht
laat mij voor U nederknielen
Sluit Uw ogen dicht
Opdat Gij slechts horen moge
Wat mijn mond U zegt
Als ik voor U neergebogen
Mijn ziel openleg
Laat de nacht zijn vroom en heilig
Om Uw maagdelijkheid
Laat mij zijn geborgen, veilig
In Uw zuiverheid
***
Zoals wanneer goudvlammend rood
In prillen uchtend naakt het dagegloren
En rose verft het parelmoeren schuim
Waaruit smetteloos Aphrodite werd geboren
Een gulden waaierd over veld en woud
En wekt der voog'len keel tot zang, de douw
Tot schittering en ons hart tot leven
Dat zonder licht en liefde sterven zou
Zo zijt gij als Uw schoonheid mij ontluikt
Het heiligst wonder van heilig leven
Het heiligst licht, het heiligst liefdesleven
Als stille vlam boven altaarkaars
Die nauwelijks roert, maar als een kuis gebed
Voor God door vrome hand werd neergezet.
Momenten van volkomen een-zijn, religieuse eenheid.
Het kan niet altijd zo zijn.
Rouault heeft kinderen.
Om Chaplin was soms groot rumoer vanwege een echtscheiding. Echtgenote
en event. schoonmoeder gingen in de aanval over om de millioenen.
Zelfs op het beroemde hoedje en stokje en op dito schoenen werd een
beslag gelegd.
Interviewers gingen op 't pad. Filmsterren gaven hun oordeel.
Chaplin zweeg.
Wie kan hem beoordelen?
Maar de mensen wroeten graag in andermans leven.
Politie, justitie maken er hun beroep van, zoals de rechters van het
oordelen en veroordelen.
Rouault, Chaplin, Tolstoi hebben er hun oordeel over.
In "Het levende lijk" laat Tolstoi Fedja tot den rechters van
instructie het volgende zeggen:
"Ach, meneer de rechter van instructie, schaamt U zich niet? Waarom
snuffelt U in andermans leven?"
---------------------------------------------------------------------
"Er waren drie mensen - ik, hij en zij. Tussen ons bestonden
gecompliceerde verhoudingen; het was een strijd van het goede met het
kwade, een psychische strijd, waarvan U geen begrip hebt. Deze strijd
eindigde met een bepaalde situatie, die alle moeilijkheden oploste."
----------------------------------------------------------------------
"Onverwacht verscheen een nietsnut, een afperser, die van mij eiste,
dat ik deel zou nemen in het door hem ontworpen afpersingsplan. Ik
wees hem de deur. Toen ging hij tot U, de strijder voor recht en
behoeder der moraal. En U, die de twintigste van elke maand Uw salaris
krijgt voor de gemeenheden, die U bedrijft, U trok Uw uniform aan en
maakt U nu luchthartig gewichtig......"
Ook Dostojewski spreekt in deze geest. Hij wist wel een en ander van de
Mens en de mensen, omdat zoals gezegd wordt, in zijn ziel God en Satan
huisden. Alsof ze dat niet doen in elke ziel.
De fatsoenlijken merken het alleen niet, merken niet dat hun Satan
banaal en schijnheilig gemeen is en hun God navenant banaal en
schijnheilig goed.
Ik heb niets tegen enig rechter persoonlijk, maar toen mij jaren
geleden een ambt werd aangeboden, heb ik geweigerd.
De Nederlandse rechter staat hoog in aanzien. Daarom frappeert mij zo
de tegenstelling tussen het geval-Hommersom en het geval-Westerling,
die door dezelfde rechtercommissaris behandeld worden.
In Amerika acht men het toelaatbaar, dat een rechter zijn politieke
overtuiging laat gelden bij zijn oordeel. Het behoeft m.i. geen
betoog, dat dit ontoelaatbaar is.
Kort geleden zei iemand tegen mij: "ik ben een goed mens". Ik heb hem
niet tegengesproken, maar wel schoten mij Jezus' woorden te binnen:
"Wat noemt gij mij goed, niemand is goed dan een n.l. God."
8 Juni 1952.
Vrijdag j.l. heb ik "Der Untertan" gezien naar de roman van Heinrich
Mann. Gisteren "Knock" van Jules Romains met Jouvet in de hoofdrol.
In de eerste film vond ik de typen terug, waarover ik vorige week
schreef.
De luitenant, die het meisje, dat hij verleid heeft, zoals dat heet,
niet wil trouwen "omdat zij haar reinheid niet bewaard heeft", is een
schoft, maar beschouwt zijn schofterigheid als eergevoel, weshalve hij
zich gerechtigd acht de broer van het meisje een duel aan te bieden,
ofschoon hij volgens de normale begrippen van eer niet
"satisfaktionsfähig" is.
De broer, tevens hoofdpersoon in de film, is een analoge maar
kruiperige schoft en kennelijk stompzinniger. Ook hij beroept zich op
zijn eer, die overigens niet helemaal dezelfde is als van den
luitenant. Men had er eer in soorten.
Er is aan de hoofdpersoon geen spoor van doodgewoon mens-zijn te
ontdekken; hij is een volmaakt kruiperig ploertje - eerloos,
zielloos, hersenloos, walgelijk.
Wel moet Heinrich Mann dat alles grenzeloos gehaat hebben. De
getrouwheid, waarmede Staudte het boek gevolgd heeft, doet afbreuk aan
het artistieke evenwicht in de film.
Zal de hedendaagse jeugd Duitsland redden?
Een groot deel wil, maar Adenauer en de Amerikanen werken tegen.
"Knock" is geheel anders, bevrijdend, ofschoon ook deze film
critiek levert niet op typen als dokter Knock, maar op de hedendaagse
wereld, die in reclame en suggestie gelooft op elk gebied.
Reeds jong heeft Knock de betekenis en de macht hiervan ingezien en
als hij arts geworden is, weet hij haar magistraal te hanteren.
Onze eeuw is die der massasuggestie, ongeacht of het gaat om auto's,
bustehouders, laxeermiddelen of politieke programma's. Zelfs God is
reclame-object. Zo nu en dan verschijnt een advertentie op het
filmdoek:
"De waarheid is, dat God bestaat."
Er is blijkbaar concurrentie op het gebied van de waarheid.
Wij zullen er niet over discussiëren. Ik mis de apostelknobbel. Knock
bezit die wel, maar is er niet zelf de dupe van.
Het erbarmelijke aan Hitler was, dat hij zichzelf dupeerde met zijn
onzin; daarom was hij geen genie. Een genie kraamt nu eenmaal niet in
volle ernst de grootste nonsens uit.
Knock is dan ook veeleer een genie, athans geniaal, want hij vertelt
geen onzin; hij manipuleert de propaganda tot meerdere glorie der
medische wetenschap, der hygiëne en van zijn beurs.
Doordat de massa opgehouden heeft te denken, vieren suggestie,
propaganda en reclame hoogtij.
In vroeger eeuwen heeft de mensheid zich religieus, wijsgerig,
wetenschappelijk en kunstzinnig ontworsteld aan de dictatuur der
"alleen zaligmakende heilige moederkerk" (geen geringe prestatie)
doordat men zelf ging denken en gevoelen. Dat is voorbij. Weer laat de
massa alles voor zich doen.
9 Juni 1952.
Zojuist verneem ik, dat in Frankrijk de lippenstiftmode veranderd is,
de harde kleuren zijn vervangen. Een verheugende mededeling;
zogenaamde kleinigheden kunnen belangrijk zijn.
Harde kleuren behoren bij een harde tijd. Voelt de vrouw, dat er een
betere tijd gaat aanbreken? Tenslotte is het gebruik van lippenstiften
een beklemtoning van het vrouwelijke principe. Hoe harder de kleur,
hoe scherper de klemtoon.
Is dit niet meer nodig? Dan is het vrouwelijke meer vanzelfsprekend
geworden en behoeft het niet meer uitdagend te zijn om te gelden. En
dan zou de wereld dus weer menselijker worden. Een uitgesproken
mannenwereld is de onmenselijkheid zelve.
Vrouw en man verhouden zich in principe o.a. als leven en dood.
Wie in het leven gelooft, moet in de vrouw geloven.
Er was eens een jongetje, een levenslustig jongentje, dat hevig in het
leven geloofde en later ook in de Vrouw. Het heeft zijn leven lang dit
geloof behouden, ondanks alle ervaring.
Het is moeilijk voor de vrouwen om Vrouw te zijn. De mannen en haar
bewondering voor hen staan haar in de weg.
Waarom bewonderen ze ons eigenlijk?
Omdat de man Dr. Knock is? Maar Knock spreekt nooit over zijn
superioriteit; anderzijds wekt hij ook niet de indruk last te hebben
van minderwaardigheidsgevoelens.
De vrouwen moeten leren wantrouwend te staan tegenover mannen, die de
mond vol hebben over de superioriteit van hun sexe boven de hare. Het
is alles nonsens.
Knock is een groot man, veel groter dan Hitler. Het publiek, dat
Hitler bewonderde, moet aarts-stompzinnig geweest zijn, wat zijn
verklaring vindt in de voorgeschiedenis - het keizerrijk.
Dat Hitler aanhangers had buiten Duitsland, is op te vatten als
testimonium paupertatis voor Europa. (?)Pinkpillenniveau.
11 Juni 1952
Alles aan hem was vaal en grijs, stoffig grijs; zijn haar te sluik,
zijn neus te lang, zijn gezicht enkel moeheid. Als een verlepte
geranium zat hij voor 't venster en staarde wezenloos naar buiten,
waar langzaam de schemering de straat binnenkroop. Zo nu en dan
slurpte hij hoorbaar van zijn Pernod.
De patronne zat te breien achter de toonbank, slechts een enkele maal
keek zij naar ons. Wij waren de enige gasten op dit twijfelachtige
uur.
Lang geleden was zij waarschijnlijk mooi geweest, nu was zij dik en
slap met zware wallen onder de ogen en haar mond een harde trek van
verbeten verdriet.
Zo zou ik door kunnen gaan en nog enkele min of meer troosteloze
figuren, die ik ontmoet heb erbij kunnen halen en samen brengen in dit
cafétje, zodat ik tenslotte de ijselijk sombere atmospheer in het leven
geroepen zou hebben, die tegenwoordig literaire mode is.
Ik houd niet van dit quasi-pessimisme.
Schopenhauer was pessimist, Sartre niet. Zijn litteraire
zwaarmoedigheid is gekunsteld, evenals die van Schnitzler, Wilhelm
Faulkner, Truman Cupote. Ik erken onmiddellijk de litteraire
schilderkunst van de laatste drie schrijvers, die ik noemde, die
vooral bij Faulkner en Truman Capote van zeer hoge allure is.
Maar hun werk is kunstzinnig een mislukking; zij verstaan de kunst
niet grauw op grauw en zwart te schilderen, zoals Dostojewski, Gorki,
Iwan Goll.
Het leven is niet eenzijdig een feest, ik weet het want het was voor
mij niet gemakkelijk en ik heb nooit veel medewerking gehad. Maar het
is toch ook niet een eindeloze begrafenis.
Altijd is er ook blijde kleurigheid - de zonnige lach van een kind,
een hond, die zijn kop op onze knie legt, het glazuur van een vaas,
een lichtschamp op een verregende boom, de zilver bepoederde
sterrenhemel.
Het kan zijn, dat het leven zo duister is, dat de dood verkieslijker
schijnt, maar dan onverwacht is er datgene, dat het leven verheerlijkt
- de roep van een vogel, het zingen van de regen langs het venster, de
herinnering aan een lied.
Ik heb honger geleden in Parijs, erg "romantisch" op een zolderkamer,
maar altijd was een vreugde de schoonheid der kathedralen, pleinen,
parken, de schoonheid van de Seine.
Er is geen stad waarvan ik zoveel houd.
In ons land is alles beter geordend, netter, zindelijker,
fatsoenlijker, keurig ingedeeld met een vaste plaats.
"In Parijs zit de liefde in de lucht" heeft Lev Faust gezegd. Van
Amsterdam is dat beslist niet te zeggen.
Om dit alles houd ik meer van Frankrijk.
Denk niet, dat ik de Fransen idealiseer. Ik ken hun berekendheid, het
in balans houden van gevoel en verstand, de geringe diepte van het
medelijden. Maar wie hun beurs respecteert en een genoeglijk causeur
weet te zijn, zal veel vriendschap ondervinden.
Spreek geen kwaad van de Franse vriendschap. Zij is niet minder waard
dan die ten onzent.
Vriendschap is een kleurlozer term dan liefde, maar in de grond der
zaak zijn ze identiek. Daarom geldt ook van echte vriendschap, dat ze
alle dingen verdraagt, niet vraagt, maar geeft.
Vrienden aanvaarden elkaar, zoals ze zijn, evenals gelieven, omdat ze
elkaar kennen. Maar dit kennen is een kwestie van aanvoelen en daarom
is echte vriendschap slechts mogelijk tussen man en vrouw.
Maar als een man zegt "ik heb een vriendin", denken de anderen aan het
bed.
Een vrouw is ook een mens.
Vrienden worden onderscheiden in zaken-, kegel-, tennis-, borreltafel-
politieke- en reuzevrienden; het doel is gezelligheid. De meeste
mensen zijn niet graag alleen; daarom gaan zij graag uit om zich af te
leiden en te laten bezighouden, bang om met zichzelf gelaten te
worden. Waarom zij bang zijn, durven zij zich niet af te vragen.
Jouvet zegt d.a.g. dat de mens naar de schouwburg gaat "pour se
délivrer de cette attente et de cette interrogation incessante au fond
de lui." Maar niet iedereen zoekt daarvoor de schouwburg, want wanneer
men zich inleeft in de figuren op het toneel, is men ook met zichzelf
bezig, want zij zijn niet alleen maar anderen.
De meesten ontvluchten zichzelf in gezellige vriendschappen. Dat doen
de Fransen ook, maar zij hechten er niet zoveel waarde aan, geven er
niet zo hoog van op.
Frankrijk is als een vrouw, daarom leeft het.
Nederland is manlijk en zwelgt in quasi-ernst.
Amsterdam, het eens zo machtige handels- en cultuurcentrum, heeft de
Rijn en de R.A.I. en Carel Briels is de grootmeester van het
volksvermaak op het culturele niveau van oma's diensmaagd.
Vrijdag 13 Juni 1952
Dit moet een nare dag zijn voor vele bijgelovige mensen.
Dertien is volgens de symboliek der getallen het ongeluksgetal, het
getal van Blauwbaard, die de personificatie is van het denkende Ik,
dat zijn zieleleven vermoordt, doordat het alleen zichzelf wil,
abstract. De ziel redt zich in het sprookje door het Ik te doen doden
door met haar verwandte geestelijke krachten.
De ziel is het leven. De vrouw leeft werkelijk.
Daarom leeft Frankrijk ondanks alles en pleegt Duitsland herhaaldelijk
zelfmoord; het is dan ook de traditioneele vijand van Frankrijk.
De geschiedenis van Duitsland is tragisch - een eindeloze reeks van
mislukkingen. Nooit was het "la grande nation qui marche à la tête de
la civilisation", nooit had het een Zonnekoning, noch een "grande
révolution", noch een Napoleon.
Nooit heeft het het aanzien bereikt van Frankrijk of van Nederland.
Tenslotte bracht het Hitler aan de macht, waarmede het zich tot de
laagste grens van verachtelijkheid verwierp.
14 Juni 1952
Gisteren ontving ik een brief van een dierenarts, die denkt zoals ik
en tot zekere hoogte een leerling van mij is. Hij schreef, dat hij een
lezing gehouden had en vrijwel geen weerklank had gevonden. Sindsdien
voelt hij zich eenzaam.
Blijkbaar is hij door zijn voordracht tot groter zelfkennis gekomen.
Wie denkt zoals hij, denkt zoals vrijwel niemand, wordt niet verstaan
en staat dan alleen.
De situatie is niet altijd zo geweest; het is nog niet zo heel lang
geleden, dat het z.g. zuivere denken veler belangstelling had. Maar
sinds de Mens niet meer de volle aandacht heeft, doch uiteengedacht is
tot de controverse: individu en massa, wordt nauwelijks meer
geluisterd naar hen, die over de Mens spreken.
Welbegrepen is het conflict tussen individu en massa de vorm, waarin
zich het grote zielsconflict der huidige mensheid in eerste instantie
openbaart, het conflict tussen het abstracte slechts zichzelf willende
Ik en het gemeenschapsgevoel, het Wij-besef.
Dat hierbij het gebeuren in de Sovjet-unie van eminente betekenis is,
wordt over het algemeen niet ingezien. De Sovjet-Unie is niet "het
laatste woord", maar belangrijk genoeg om ernaar te luisteren. Door
schelden en afkeuren kan men het overstemmen, maar daardoor wordt
niemand wijzer, wel echter vrijwel iedereen kwaad.
Ieder doet wat hij is. Wie denkt als vrijwel geen ander, is als
vrijwel geen ander en dus een eenzaam mens.
De anderen horen dit niet graag, vinden het verwaand klinken, ofschoon
het met verwaandheid niets te maken heeft, doch eerder met tragiek.
Doch wie zich in zo'n geval als een tragische figuur gaat beschouwen,
wordt wel verwaand.
Wij moeten ons aanvaarden zoals wij zijn, zonder zelfbeklag en met
veel zelfkritiek.
Wie onbegrijpelijke dingen zegt, is onbereikbaar.
"Es führt keine Brücke von Mensch zu Mensch". Dit woord van Richard
Voss is a.h.w. de lijfspreuk der existentialisten.
Natuurlijk kan niemand zijn persoonlijke ervaringen, stemmingen,
gevoelens mededelen anders dan in algemene termen: ik ben blij, ik heb
verdriet, ik vind dat mooi of lelijk, ik houd zoveel van je. Maar dat
kan iedereen zeggen. Het is overbodig hiervan ophef te maken. Wij
kunnen immers slechts het identieke weten en kennen. Ieder onzer
echter is anders dan de anderen, een ander geval van de Mens, een
andere verschijning en uiting. Niemand is met hem als ander geval
identiek; dat zijn we alleen in het algemeen. Daarom kunnen wij
onszelf als ander geval nooit mededelen, maar wel in het algemeen.
Wanneer wij echter over het Zelf als algemeenheid, dus als de Mens gaan
spreken, komen wij voor een andere moeilijkheid te staan, want ook in
dit geval hangt alles af van de identiteit, n.l. der denkwijze. Is die
uitzonderlijk, dan is er geen of weinig weerklank.
"Es führt keine Brücke von Mensch zu Mensch",
Maar als een man tot een vrouw zegt, dat hij haar liefheeft, haar
gezicht in zijn handen neemt en haar aanziet in volle overgave en zij
de bewogenheid van zijn stem hoort, dan deelt hij haar toch wel iets
mede van zijn gevoel. Misschien zal zij antwoorden met een glimlach,
misschien met "ik weet het".
In woorden zeggen, kan hij het nooit.
Liefde berust op identiteit. Daarom kunnen wij het maximum omtrent
onszelf als geval alleen in liefde doen weten. Natuurlijk kunnen wij
ons vergissen; het is immers een kwestie van gevoel. Wie door en door
verkleumd is en in een normaal verwarmde kamer komt, zal het er veel
behagelijker vinden dan hij die een hele ochtend bij de gloeiende
kachel heeft gezeten.
Eenzame mensen zijn soms verkleumd en zoeken dan warmte. Is hij een
mens, dan zal hij het zoeken bij een vrouw. En als hij getrouwd is?
Moet hij het dan niet bij de eigen vrouw zoeken?
Het is hierbij alleen de vraag of hij het bij haar vindt. Echtgenoten
worden een gewoonte voor elkaar; niemand kan voortdurend een
belevenis zijn voor eenzelfde andere.
Wie eenzaam is, is soms persoonlijk verkleumd. Dan zoekt hij een
persoonlijk "geval" en komt meestal bedrogen uit.
Minnaressen zijn schaars. De meeste vrouwen willen trouwen. In het
huwelijk gaat de minnares gemeenlijk onder en als dat niet het geval
is, is de vrouw een slechte moeder.
Voor alle huwelijken met of zonder kinderen geldt, dat de sleur
dodelijk werkt. Het gewoonte wordt, verliest zijn charme.
Hoe meer huwelijksvacantie des te beter. Het verlangen roept het
idealiseren op. De realiteit ontnuchtert. Zonder idealen is het leven
dor.
Kippen houden kan een ideaal zijn, maar het liefdesideaal is
menselijker.
Regen. Bijkans roeloos staan de bomen in het late grijze licht.
Er is niet veel verkeer des Zaterdagsavonds in deze buitenwijk.
Ik houd van de stilte.
Vroeger was hier en daar en overal in ons land het wijde stille
landschap, waren er onafzienbare paarse heidevlakten met haar
decoratieve versieringen van hooggeplaatste dennen, de uitgestrekte
duinen met in een duindal een stukje weidegrond en een huisje. Stil en
talrijk waren de bossen, waarin een enkel landhuis aan een vaak
nauwelijks begaanbaar pad.
En als zich blauw welfde de hemel, waarlangs dreven glanzenden witte
wolkenbergen, dan was Nederland het land der kleuren van Vermeer en
Brouwers, van Ruysdael en Pieter de Hooch.
Dat land heb ik innig lief gehad.
Er waren nog geen natuurreservaatheidevelden, geen tentenkampen, noch
eindeloze straten, die dorp aan dorp rijgen.
Nederland was een picturale en poëtische droom.
Gisteren zat ik te luisteren naar de samenklank van twee trompetten -
het waren oude Nederlandse, Franse en Engelse melodiën, die gespeeld
werden.
Plotseling sloeg een straaljager hun klank, alle klank weg.
Dit is de tijd van het oorverdovend kabaal.
Ik weet, dat er geen weg terug is en dat niets stand houdt; dat
Nederland, waarover ik schreef, onherroepelijk voorbij is, alsook dat
er vooruitgang is. Maar ik weet bovendien, dat niet alleen de vis duur
betaald wordt, doch ook de autostrada, het vliegtuig, het raket. Wij
hebben in ons land de armoede met vrij veel succes bestreden, maar met
geestelijke verarming betaald.
Hetzelfde geldt voor de ziekten; de gezondheidstoestand is aanmerkelijk
vooruitgegaan, maar hoe staat het met de morele ziekten en de
geestelijke gezondheidstoestand? Hoe met corruptie, demagogie,
ondermijning der vrijheid, bedrog op alle gebieden, gewetensdwang?
Er is geen vooruitgang zonder meer d.w.z. zonder achteruitgang.
15 Juni 1952
De verkiezingen naderen. Allerwegen ziet men de reclamebiljetten der
partijen. Omo, de schoonste was van het leven.
Om de kiezersmarkt wordt gevochten door de Amerikanisten, de
Sovjetisten en de Uniesocialisten. Alle drie bieden de vrede aan en
natuurlijk de vrijheid plus enkele variërende andere artikelen,
waaronder de christelijke cultuur. Verder noemen alle zich
democratisch, ook de K.V.P., wier woordvoerder, de heer Romme, echter
eist, dat de overheid de ere Gods zal handhaven, wat ondemocratisch
is, want de meerderheid van ons volk heeft geen eerbied voor den God
van Rome.
Wat een God is, blijkt uit zijn verering en die der roomsen is anders
dan die der gereformeerden, de vrijzinnigen, der theosophen enz., als
zeggen zij allen dezelfde God te aanbidden.
Volgens Meester Eckehart staat God in betrekking tot de ziel en is ook
alleen zalig in de ziel.
In de ziel wordt God beleefd. Maar niet alle zielen zijn hetzelfde,
want ieder is ook een ander geval. Dientengevolge wordt hij telkens
anders beleefd, al is ook op dit gebied gelijkschakeling gebruikelijk.
De kerk van Rome wil allen gelijkschakelen, wat zeker ondemocratisch
is. Hitler wilde dat ook op zijn terrein.
Omdat iedereen een ander geval is, moet hij als persoonlijkheid
geëerbiedigd worden. Wie dat niet doet, brengt de persoonlijke
vrijheid om hals. Het staat de gelovige vrij zijn God te aanbidden maar
hij heeft niet het recht anderen hierbij te hinderen, o.a. wat geschiedt
door de Zondagswet. De Zondag is niet voor iedereen "de dag des
Heren" en heilig, maar voor velen de enige vrije dag in de week.
En omdat de westerse "christelijke cultuur" niet anders is dan die der
vrije persoonlijkheid, noemen de meeste gelovigen zich ten onrechte
haar verdedigers en schimpen dus in zoverre ten onrechte op de
communisten, die gemakshalve tot zondebokken verklaard zijn.
Deze wijze van doen is zeer aan te bevelen, want zij, die aan de
touwtjes trekken, kunnen er alle grieven op laten afreageren. Hitler
heeft school gemaakt; het fascisme herleeft, maar niet echt.
De geschiedenis herhaalt zich altijd, maar altijd anders, daarom leren
de mensen er niets van.
Na de Franse revolutie, d.w.z. na de val van Napoleon, die "haar grote
zoon" genaamd is geworden, triompheerde de reactie, die terstond in
het geweer gekomen was, toen de revolutie uitbrak. Maar na Napoleon
trachtte zij "het heilig recht der vorsten" d.w.z. het absolutisme te
herstellen en het had er alle schijn van, dat men slaagde.
Het was echter slechts schijn.
Toen de Russische revolutie uitbrak, vertoonde zich onmiddellijk
hetzelfde verschijnsel, maar ook deze revolutie ging door, doch bracht
geen Napoleon als haar grote zoon op het wereldtoneel.
Naarmate de revolutie zich consolideerde, spitste de reactie zich toe:
fascisme en nationalisme, wier leiders echter zover beneden de maat
van gewoon staatsmanschap bleven, dat zij ruzie kregen met de gehele
wereld en weggewerkt moesten worden, maar hun fascisme en
nationalisme waren daarmede nog niet verdwenen, omdat zij de
toespitsing der reactie zijn tegen de Russische revolutie, die echter
niet de weg der Franse volgt. Er is immers geen Russische Napoleon.
Europa zal socialistisch worden, zoals het door de Franse revolutie
democratisch werd; maar evenmin als de democratie is het socialisme
een radiotoestel, dat gestandaardiseerd kan worden.
Het beginsel der Franse revolutie heeft zich in Frankrijk zelf, als
ook in de Europese landen en in Amerika ontwikkeld op verschillende
wijzen overeenkomstig de volksaard. En er was o.a. in 1848 een
aanmerkelijk verschil tussen de resultaten der volksbeweging in
Frankrijk en die in Duitsland.
Men kan een volk niet zalig maken met een .....
Helaas breekt het betoog hier af; er zijn 5 blaadjes uit het schrift
gescheurd.